________________________________
[16 december 2010 - nr 229)
Ongrammaticaliteiten (1)
‘Mijnheer, ik
heb een paper voor mevrouw Van Wemeldinge, maar ik weet niet
welk bureau van haar is.’
Schoonebeek
kijkt om zich heen. Er staan hier vier bureaus, waarop het
intellectuele eigendom van evenzoveel wetenschappers ligt
opgestapeld. Hij is hier op bezoek bij zijn goede vriend Waterman.
Die juist even koffie halen is. Van mevrouw Van Wemeldinge weet hij
alleen dat haar naam één van de vier op het bordje naast de deur is.
‘Dr. S. van Wemeldinge’. Heet ze Saskia? Sonja? Sylvia?
Schoonebeek heeft geen flauw idee.
Teneinde de
vragende student toch nog een beetje van dienst te zijn, wijst hij
naar het meest lege bureau. Zodat het risico dat zoiets belangrijks
als een paper verloren raakt in de verkeerde berg
wetenschappelijk erfgoed tot een minimum wordt beperkt.
De student doet
een stapje naar voren, brengt zijn werkstukje tot twintig centimeter
boven het bureaublad en informeert: ‘Deze?’
‘Nee,’
antwoordt Schoonebeek vriendelijk, ‘Dát.’ En wijst nadrukkelijk naar
hetzelfde bureau.
De student
geraakt hierdoor een weinig in verwarring. ‘Deze?’ vraagt hij daarom
nog eens. Schoonebeek staat gedienstig op, loopt naar de jongen toe
en legt zijn vlakke hand op het bureau in kwestie. ‘Nee, dit,’
poneert hij nogmaals zo duidelijk mogelijk.
De student
kijkt een ogenblik somber naar zijn geschrift, overweegt een
goedgeplaatste reactie naar deze overduidelijke gek en verdwijnt dan
hoofdschuddend uit de kamer. Met zijn paper.
Schoonebeek
denkt na. In deze kamer huizen vier betrekkelijk gerenommeerde
neerlandici. De kans is derhalve tamelijk groot dat de afgedropen
student ook Nederlands studeert. Zich wellicht zelfs tot de fine
fleur van de opleiding mag rekenen. En dan dit.
Je hoort het
wel vaker de laatste jaren. In het begin meende Schoonebeek met half
gealfabetiseerd middenkader van doen te hebben. Maar het
verschijnsel verspreidt zich met aanzienlijk meer succes dan de
Mexicaanse griep. Zodat je het nu, op de drempel van 2011, bij
iedereen hoort. En niet alleen maar gewoon op straat, maar ook in
het gesproken woord van journalisten, onze taalbeheersers bij
uitstek. ‘Het meisje die op de kinderen moest passen, was maar een
paar minuten weggeweest,’ hoorde Schoonebeek onlangs op de radio. De
ongrammaticaliteit ging jammerlijk verloren in het ellendige lot dat
die kinderen trof tijdens haar afwezigheid.
En inmiddels is
ook de schrijvende pers weer helemaal bij. Zomaar twee regels uit
een krantenbericht over een dame die in een Rotterdams museum onwel
was geworden naast een kunstwerk van driehonderd handbeschilderde
vazen van de kunstenares Hella Jongerius. Door haar val wist zij
maar liefst veertig exemplaren in scherven te doen verkeren. Het
bericht eindigt met: ‘Jongerius bekijkt nog of ze dit werk opnieuw
maakt. Er bestaan er twee: een voor Boijmans en een die commercieel
wordt verkocht.’
Waarvan acte.
|