________________________________
[3 maart 2011 - nr
240)
Carnaval
Op de valreep,
juist voordat Schoonebeek zijn jaarlijkse onderduik ingaat om toch
maar niets van Dé carnaval te hoeven merken, spreekt hij
toevallig een aanstaande feestvierster. Hoewel, aanstaande. De vrouw
beweert al enige weken in touw te zijn. Afgelopen zaterdag heeft zij
al een groots opgezet ‘veurpruuversbal’ bezocht en zondag was het
weer ergens anders raak. Het aloude adagium van Schoonebeeks goede
vader dat een mens beter iets ten onrechte kan vieren dan helemaal
niet, wordt door carnavalesk Tilburg wel erg letterlijk genomen en
ernstig misbruikt.
Op Schoonebeeks
oprechte vraag waaróm zij nou eigenlijk carnaval viert, kijkt zij
hem aan met de meewarige blik die men doorgaans voor heel kleine
kinderen en geestelijk gehandicapten reserveert. Onwetenden buiten
hun schuld. Maar het antwoord moet zij evenwel schuldig blijven.
‘Gewoon, het is
traditie,’ doet zij een halfslachtige poging om Schoonebeek van
dienst te zijn.
‘Dat betekent
dat u carnaval viert omdat u nou eenmaal carnaval viert,’ riposteert
Schoonebeek genadeloos. Maar dat komt niet helemaal over. De vrouw
lijkt opgelucht. Gelukkig, hij begrijpt het, denkt ze. En ze wil
haar weg vervolgen.
Maar dan heeft
zij buiten de waard gerekend die Schoonebeek heet. Want die is nog allerminst
tevreden gesteld.
‘Ik bedoel:
waar komt die traditie dan vandaan? Wat viert u precies?’
dringt hij aan.
De vrouw denkt
even diep na. Met een frons die haar geenszins slimmer doet lijken.
Maar dan klaart haar gezicht op. De lach is breder dan het antwoord
verdient. ‘Het einde van de vasten natuurlijk!’ Zij schreeuwt het
bijna uit, zo blij is ze dat het haar zo maar ineens te binnen
schoot.
En Schoonebeek?
Die knikt. En blijft knikken. En knikt nog steeds als de vrouw al
weer straten verder is.
|