________________________________
[5 mei 2011 - nr
249)
Vaders
Juist op het
moment dat Schoonebeek zich bij Anvers in gezellige eenzaamheid in
de krant wilde verdiepen, schoven er drie vrouwen aan het tafeltje
naast hem aan.
Weg rust. Want
de dames werkten in de kinderopvang en deden elkaar luidkeels kond
van hun wederwaardigheden.
Het probleem
van de week luidde: vaders.
Vaders deugen
niet, begreep Schoonebeek. Die komen voortdurend hun kinderen uit de
crèche ophalen met het misselijke oogmerk ze aan de voogdij van de
moeder te onttrekken. Die dan steevast een kwartiertje later met
lege handen staat.
Doorgaans slaan
vaders bij het ophalen van hun kroost ook allerlei dreigende taal
uit. Een enkele keer komt het tot fysiek geweld. Maar daar wilde de
spreekster nu verder niet op in gaan. De anderen begrepen dat wel.
Vaders breken
deuren open, rukken kinderen uit de armen van de leidster, vloeken,
tieren en spugen daarbij en leveren zodoende een hoop gespreksstof
voor een zaterdagochtend in café Anvers.
Alleen hoefde
Schoonebeek het allemaal niet echt te weten. Hij roerde even
volstrekt zinloos in zijn koffie en concentreerde zich op de bijlage
Letter en geest. Of liever, hij deed alsof.
‘Ja en dan is
tegenwoordig overdag de deur wel op slot bij ons, maar ze zijn zo
sluw hè. Ze glippen gauw samen met iemand anders naar binnen. Of ze
doen zich heel keurig voor aan een collega die hen niet kent.’
De gluiperds,
dacht Schoonebeek.
‘Maar jouw
collega moet zo iemand toch ook niet binnen laten?’ vroeg een
vriendin die blijkbaar op een crèche werkte die zich wat minder in
de vuurlinie bevond. ‘Tja,’ zuchtte de getormenteerde vrouw, ‘we
hebben nou eenmaal allemaal wel die zorgzame, dienstverlenende
instelling.’
Natuurlijk,
begreep Schoonebeek.
‘Maar je kan
het eigenlijk toch wel weten,’ nam ze haar woorden meteen weer voor
een deel terug. ‘Die vaders staan daar niet voor niets. Die moeders
hebben de kinderen toegewezen gekregen en dat is natuurlijk niet
zomaar. Als je je kinderen niet mag zien, is daar vast een goeie
reden voor.’ Hetwelk de anderen probleemloos beaamden.
Een bloedzuiger
als vrouw misschien, overwoog Schoonebeek. Terwijl hij Batman,
Spiderman en andere wanhopige malloten voor ogen had.
Maar de vrouwen
waren het erover eens dat het toch vooral aan de mannen lag. ‘Zo had
ik er van de week ook één,’ nam de vrouw die nog weinig gezegd had
het stokje over. ‘Maar laten we eerst nog eens koffie bestellen. Ik
denk dat ik er een stukje taart bij neem.’
|