________________________________
[8 december 2011 - nr
268)
Juliet
Hoe zou het
toch met Juliet zijn? Dacht Schoonebeek zomaar zonder een echt
aanwijsbare aanleiding. Het was donderdagochtend en het waaide.
Daarom ijlde Schoonebeek met meer vaart dan gewoonlijk over de
verlaten Heuvel naar zijn stamtafel voor koffie en het laatste
nieuws. Behalve de wind deed zich niets bijzonders voor op zijn
tocht. En dan toch inenen die gedachte aan een vrouw die hij
minstens vijftien of twintig jaar geleden niet eens zo heel erg goed
gekend had.
Met liedjes had
hij dat wel vaker. Dat er zo ineens een deuntje van vroeger door
zijn hoofd spookte. Soms was de aanleiding met enig speurwerk nog
te achterhalen. Een paar klanken uit een open raam. Een woord in
een etalage.
Maar met
vrouwen lag dat natuurlijk anders. Er was geen winkel van die naam.
En hij was ook niemand tegengekomen die op haar leek. Dat wist hij
zeker, want hij was nog helemaal niemand tegengekomen.
Maar waar kwam
zij dan in hemelsnaam vandaan? Voor zover hij wist, was die hele
Juliet hem in geen jaren te binnen geschoten. Als ze nu voor hem
stond, zou hij haar waarschijnlijk niet eens terug kennen – een
combinatie van twintig jaar ouder en Schoonebeeks barslechte
geheugen voor gezichten. Hoe oud was ze nu? Misschien al wel vijftig!
Ze was
indertijd zwanger geweest, dus god weet, was ze nu een heuse
grootmoeder. Met alle door de evolutie gestuurde gevolgen van dien.
Of ze had carrière gemaakt bij dat bedrijf waar ze toen net werkte.
En was ze uitgegroeid tot een onaantrekkelijke kruising tussen Neelie Kroes en
Melanie Schultz. Nee, besloot Schoonebeek kordaat, onaantrekkelijk zou ze
nooit worden. Want hoe vaag de herinnering ook was, één ding stond
als een paal boven was: zij was een uitzonderlijk mooie vrouw
geweest, zelfs op het hoogst van haar zwangerschap. Een maand voor
de geboorte van het kindje verhuisde ze met haar man naar Diemen.
Dichter bij hun beider werkgevers. Schoonebeek had nooit meer iets
van haar vernomen.
In het café was
het warm en het rook er naar koffie. ‘Nog nieuws?’ wilde Schoonebeek
weten.
‘Ik ben opa
geworden!’ juichte een mannetje tot wie de vraag niet was gericht.
‘Een schat van een kleindochter. En weet u hoe ze heet?’
‘Juliet,’ sprak
Schoonebeek gedecideerd. Zo viel alles toch nog op zijn plaats.
Het kersverse
opaatje was er even stil van. ‘Nee,’ sprak hij toen een weinig
beduusd, ‘hoe komt u dáár nou bij?’
|