>  home

 

   >  speciaal

 

   >  auteurs

 

   >  teksten

 

   >  brabants

 

   >  audio

 

 












 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

inhoud Jan de Jong  <       

 

Schoonebeek  <    

Schoonebeeks

               Donderdag

________________________________  [8 december 2011 - nr 268)

              

 

 

Juliet

 

Hoe zou het toch met Juliet zijn? Dacht Schoonebeek zomaar zonder een echt aanwijsbare aanleiding. Het was donderdagochtend en het waaide. Daarom ijlde Schoonebeek met meer vaart dan gewoonlijk over de verlaten Heuvel naar zijn stamtafel voor koffie en het laatste nieuws. Behalve de wind deed zich niets bijzonders voor op zijn tocht. En dan toch inenen die gedachte aan een vrouw die hij minstens vijftien of twintig jaar geleden niet eens zo heel erg goed gekend had.

Met liedjes had hij dat wel vaker. Dat er zo ineens een deuntje van vroeger door zijn hoofd spookte. Soms was de aanleiding met enig speurwerk nog te achterhalen. Een paar klanken uit een open raam. Een woord in een etalage.

Maar met vrouwen lag dat natuurlijk anders. Er was geen winkel van die naam. En hij was ook niemand tegengekomen die op haar leek. Dat wist hij zeker, want hij was nog helemaal niemand tegengekomen.

Maar waar kwam zij dan in hemelsnaam vandaan? Voor zover hij wist, was die hele Juliet hem in geen jaren te binnen geschoten. Als ze nu voor hem stond, zou hij haar waarschijnlijk niet eens terug kennen – een combinatie van twintig jaar ouder en Schoonebeeks barslechte geheugen voor gezichten. Hoe oud was ze nu? Misschien al wel vijftig!

Ze was indertijd zwanger geweest, dus god weet, was ze nu een heuse grootmoeder. Met alle door de evolutie gestuurde gevolgen van dien. Of ze had carrière gemaakt bij dat bedrijf waar ze toen net werkte. En was ze uitgegroeid tot een onaantrekkelijke kruising tussen Neelie Kroes en Melanie Schultz. Nee, besloot Schoonebeek kordaat, onaantrekkelijk zou ze nooit worden. Want hoe vaag de herinnering ook was, één ding stond als een paal boven was: zij was een uitzonderlijk mooie vrouw geweest, zelfs op het hoogst van haar zwangerschap. Een maand voor de geboorte van het kindje verhuisde ze met haar man naar Diemen. Dichter bij hun beider werkgevers. Schoonebeek had nooit meer iets van haar vernomen.

In het café was het warm en het rook er naar koffie. ‘Nog nieuws?’ wilde Schoonebeek weten.

‘Ik ben opa geworden!’ juichte een mannetje tot wie de vraag niet was gericht. ‘Een schat van een kleindochter. En weet u hoe ze heet?’

‘Juliet,’ sprak Schoonebeek gedecideerd. Zo viel alles toch nog op zijn plaats.

Het kersverse opaatje was er even stil van. ‘Nee,’ sprak hij toen een weinig beduusd, ‘hoe komt u dáár nou bij?’