>  home

 

   >  speciaal

 

   >  auteurs

 

   >  teksten

 

   >  brabants

 

   >  audio

 

 












 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

inhoud Jan de Jong  <       

 

Schoonebeek  <    

Schoonebeeks

               Donderdag

________________________________  [9 februari 2012 - nr 275)

              

 

 

Feestje

 

Op de wel erg late nieuwjaarsborrel van de krant waar Schoonebeek zijn stukjes voor schrijft, kiest een al wat oudere verslaggever uitgerekend hem uit voor een handvol ontboezemingen omtrent de Elfstedentocht.

‘Ik heb ze allemaal meegemaakt,’ kondigt hij zijn aftelrijtje aan: ‘1997, 1987, 1986, 1963.’ Schoonebeek knikt, ja zover komt hij inmiddels ook. Geen kunst, kwestie van langzaam ouder worden.

‘Maar het stevigst staat toch die van ’63 op mijn netvlies,’ brabbelt de al wat oudere verslaggever voort. ‘Zo’n smal ijspaadje tussen de sneeuwbergen. Alles grauw en grijs. Ik weet wel dat ik de hele dag voor de televisie zat. Ik was twaalf.’

‘In 1963 was alles op de televisie grauw en grijs,’ wil Schoonebeek ’s mans geestdrift wat temperen. ‘Dappere Dodo, De Verrekijker, Vier Veren Waterval, alles.’

De al wat oudere verslaggever lijkt een ogenblik te overwegen of Schoonebeek zijn ijskoude herinneringen wel waard is. Hij besluit van wel.

‘Het was het weer,’ spreekt hij streng. ‘Koud, grijs en grauw. Paniek op de Bonkervaart, omdat de helikopter van de koningin daar ergens moest landen en ze bang waren dat de grote toeloop van volk te veel zou zijn voor het ijs. Er werden misschien wel duizend mensen verwacht!’

‘Kijk eens aan,’ knikt Schoonebeek.

‘Zaterdag komen er waarschijnlijk twee miljoen,’ plaatst ook de al wat oudere verslaggever een en ander in een historisch perspectief. Hetgeen wat afbreuk doet aan de heroïek van het verleden, meent Schoonebeek. Maar hij houdt zijn mond. Althans daarover.

‘Zaterdag?’ informeert hij met enige verwondering. Het is weliswaar geveinsde verwondering, maar niettemin: verwondering.

‘Ik heb er mijn geld opgezet,’ verheft de al wat oudere verslaggever nu zijn stem. ‘Morgenavond maken ze het bekend. It giet oan. Op zaterdag. Want zondags willen die boeren op hun christelijke terpen dat gedoe niet in de achtertuin.’

‘Gedoe, zeg dat wel,’ beaamt Schoonebeek iets wat de al wat oudere verslaggever nimmer wilde zeggen.

En wederom trekt de man Schoonebeeks kwaliteit als gehoor een moment ernstig in twijfel.

‘Maar jij hebt ’63 toch ook meegemaakt?’ doet hij een vertwijfelde poging om Schoonebeek zijn complot binnen te trekken. Hoe oud was jij toen? Achttien? Negentien?’

‘Veertien,’ antwoordt Schoonebeek naar waarheid en hij heeft er meteen spijt van. Hij had ‘drie’ moeten zeggen. Of ‘zesentwintig’.

‘Nou dan,’ reageert de al wat oudere verslaggever alsof zijn pleit nu beslecht is. ‘Dan is het zaterdag voor jou toch ook groot feest?’

‘Misschien,’ houdt Schoonebeek zijn kruit nog even droog. ‘Ik zie morgenavond wel.’

En een dag later schakelt Schoonebeek de televisie in om naar een Engelse politieserie te kijken. Die begint een kwartier te laat, want (o ja!) die persconferentie van de Elfstedentocht.

‘It giet net,’ hoort hij nog juist iemand zeggen.

Dat wordt dus toch een feestje zaterdag.