>  home

 

   >  speciaal

 

   >  auteurs

 

   >  teksten

 

   >  brabants

 

   >  audio

 

 












 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

inhoud Jan de Jong  <       

 

Schoonebeek  <    

Schoonebeeks

               Donderdag

________________________________  [6 september 2012 - nr 285)

              

 

 

De bijnabruid

 

Schoonebeek vond het wel lekker gaan zo. Eindelijk was hij van al die existentiële twijfel verlost. En het kwam (hoe kan het anders) weer eens door een vrouw. Althans indirect.

Ze schoot hem midden in de Heuvelstraat aan en vroeg of hij even tijd voor haar had. Ze was jong en mooi en had iets onverbiddelijks. Schoonebeek had dus tijd.

‘Ik wil het graag even met u over onze toekomst hebben,’ sprak ze met een van de liefste glimlachjes van de afgelopen zeven jaar en twee maanden. ‘Onze’ toekomst, daar had Schoonebeek wel oren naar. En hij keek eens goed naar haar met wie hij de komende jaren het leven ging delen. Ze was lang en slank (maar met proportioneel verantwoorde rondingen) en had lang, golvend, donkerbruin haar. Haar ogen deden iets wat ogen al lang niet meer met Schoonebeek hadden gedaan – en ze had een mond, een mond, een mond! Schoonebeek schatte haar op een jaar of twintig.

Nee, met dit goddelijke wezen zou hij het best wel even uit kunnen houden. En of dat andersom ook lukte, ach, dat was kennelijk evenmin het probleem. De avances kwamen tot op dit moment immers uitsluitend van haar.

‘U hoeft maar één keer “ja” te zeggen, en dan krijgt over drie jaar duizend euro handje contantje.’

Dit leek Schoonebeek niet het moment om addertjes onder de zoden te overwegen. ‘Ja!’ zei hij. En ‘Ja!’ En voor de zekerheid nog een keer of dertig ‘Ja!’ (“Vraag niet hoe het kan, maar profiteer ervan!” zoals de tekst op een Tilburgse marktkraam sinds jaar en dag luidde.)

De dame, het meisje, de vrouw, stopte hem een foldertje in de hand.

Een foldertje.

En voorop dat foldertje prijkte het immer glunderende hoofd van onze minister-president. Die “alle hardwerkende Nederlanders die iedere ochtend om zeven uur opstaan” beloofde over drie jaar duizend euro uit te keren. En dat vond Schoonebeek toch wel even wat anders dan met een jonge vrouw drie jaar lang de sponde te delen.

Hij keek zijn bijnabruid meewarig aan. ‘Dus als…’

‘Als u op 12 september ja zegt tegen de minister-president, dan krijgt u in 2015…’

‘Ook als ik niet iedere ochtend om zeven uur opsta?’ simde Schoonebeek zijn teleurstelling wat weg.

‘Eh…’

‘En ook als ik helemaal niet van plan ben om daar al die jaren voor te werken?’ Er was iets in Schoonebeek geknapt. En dit wicht zou het weten!

‘Niet… werken?’ kon ze zich nauwelijks voorstellen. ‘Nee, dan…’

‘Mevrouw,’ voegde Schoonebeek het meisje plotsklaps toe, ‘u bent een politiek-publieke vrouw. U prostitueert u ten bate van het virtuele geld van een opportunistisch bewindspersoon!’

Omdat het arme kind stellig nog niet eerder zoveel woorden van meer dan drie lettergrepen bij elkaar had gehoord, begon ze wat onzeker met haar voetjes over de tegels te schuifelen.

‘U moest u schamen!’ riep Schoonebeek met geheven vinger. ‘En dan te bedenken dat we bijna getrouwd waren!’

‘Ge…?’

Waarop Schoonebeek fier weg beende, richting Korte Heuvel, richting een fles Duvel. Hij was vrij, existentieel vrij. En hij werd nagekeken door twee ogen die zo groot waren als nimmer eerder ogen waren die hem nakeken.