________________________________
[8
september 2016 - nr
288)
Twee
gezichten
‘De
scholen zijn weer begonnen’, hamert een van gemeentewege
geïnitieerde waarschuwing er al wekenlang bij Schoonebeeks
buurtgenoten in. Er was al die tijd evenwel nog geen schoolkind te
bekennen.
Maar nu
is het dan toch zo ver. Sedert drie dagen krioelt de buurt van de
schooljeugd. Van onbeholpen kleuters die door oma’s te bestemder
plekke worden afgeleverd, via tienjarige voetbalschoffies die menen
dat de straat hun toebehoort tot bevallige gymnasiumexaminandi van
beiderlei kunne die beschaafd converserend langs Schoonebeeks open
raam pedaleren.
Schoonebeek hoort het allemaal welwillend aan terwijl hij
bedachtzaam in zijn ochtendkoffie roert. Vooral als twee
achttienjarige pre-intellectuele dames voor zijn huis stilhouden om
de toestand in de wereld te bespreken – de toestand in hun
wereld althans. Het gaat over een jongen die een liedje heeft
verzonnen dat een hunner via de ongekende mogelijkheden der sociale
media aan de ander heeft doen toekomen. Met oe’tjes en aah’tjes
bespreken zij de vocale alsmede de fysieke kwaliteiten van de
jongeman in kwestie.
Omdat
zij hun puberale kreetjes moeiteloos afwisselen met archaïsche
woorden als ‘geenszins’ en ‘nochtans’, beginnen de meisjes
Schoonebeek te intrigeren. Wat zijn dit voor wezentjes die in twee
werelden tegelijk leven, het dwepend juvenale milieu der
meisjeskringen én het intellectuele niveau van Schoonebeeks
cafévriendschappen? Nieuwsgierig staat hij op van zijn ontbijttafel
en begeeft zich naar het open raam.
Daar
staan ze.
Een
kleine roodharige en een lange, doch magere brunette, beiden gekleed
volgens de vereisten van het warme weer en de jongste mode. Ze staan
met hun rug naar Schoonebeek gekeerd, terwijl hij juist zo benieuwd
was naar de bijhorende gezichten. Als zij na een minuut of zo hun
weg vervolgen, weet Schoonebeek dat het voor een andere keer zal
zijn. Of liever: voor géén andere keer. Twee gezichten die voor
altijd een raadsel zullen blijven.
Schoonebeek gokt op minstens één modieus brilletje, tenminste één
sproetengezicht (de rode) en hooguit één vervelend ringetje waar het
niet hoort, ergens bovenin een oorschelp bijvoorbeeld (de lange).
Waarschijnlijk hebben de meisjes zich ook uitgebreid allerhande
make-up aangemeten, want dat doen achttienjarigen nou eenmaal, al
zit dat bij de ‘nochtans’-zeggers er doorgaans wat subtieler op dan
bij de ‘tering’-roepers. Desalniettemin denkt Schoonebeek alle
kleurtjes en smeerseltjes maar gauw weg, omdat hij dat nou eenmaal
mooier vind.
En zo
ontstaan in zijn hoofd langzamerhand twee perfecte meisjesgezichten,
waarvan die twee kinderen van daarnet alleen maar kunnen dromen.
|