________________________________
[15
september 2016 - nr
289)
Icoon
Schoonebeek herinnert het zich nog goed: ‘De meester van de zesde
klas was een icoon. Het was zo’n ouderwetse bovenmeester die nog
gewoon rookte voor de klas, iedere maandagochtend met veel gevoel
voor theater de grote staande klok naast de deur opwond en die ons
inwijdde in de raadselen van stad en wereld op een manier waaraan
niemand van ons dorpse schooljongens een touw kon vastknopen.
“Actie is reactie!” riep hij dan bijvoorbeeld ineens vanachter zijn
bureau. Met als toelichting: “Op iedere actie volgt een reactie.”
Wij keken en hem glazig aan, want niemand van ons had meteen de
derde wet van Newton paraat. Kom op zeg, wij waren twaalf.
De
Meester keek eens vorsend de klas rond en riep vanachter zijn
bureau: “Bewijs!” – tegelijkertijd met een handig gebaar een boek
van zijn lessenaar af schuivend dat met een klap op de grond viel.
Een uitslovertje op de eerste rij schoot uit zijn bank, raapte het
boek op en legde het keurig terug op des Meesters lessenaar.
“Bewijs,” herhaalde de grootvorst nu ietsje zachter om indruk te
maken. “Actie is reactie: als dit boek valt, raapt hij het
op.”
Wij stonden perplex. Want er stak zoveel schoonheid en zoveel logica
in deze natuurwet, dat minstens de helft van ons besloot om later,
als we groot waren, natuurkunde te gaan studeren. Niet in de illusie
dat wij ooit het geestelijk niveau van deze geweldenaar zouden
kunnen evenaren, maar gewoon, als eerbetoon.
Als het nodig was, kon Meester ook erg streng zijn, en ook daarin
was hij niet te volgen.
Omdat hij als Bovenmeester van tijd tot tijd een rondje door de
school moest maken, teneinde zijn gezag ook elders te doen gelden,
waren wij een paar keer per week een uurtje op onszelf aangewezen.
Ik kan moderne managementgoeroes daarom uit eigen ervaring vertellen
dat zelfsturende teams niet werken.
De
afwezigheid van de Meester was voor ons doorgaans het moment voor
ongebreidelde sociale experimenten. Het sufferdje van de klas
belandde dan bijvoorbeeld met stoel en al op de kast achter in de
klas. Alwaar het kind huilend bleef zitten omdat het hoogtevrees
had.
Op
een ander moment verrichtte Dreeke onderzoek naar het effect dat de
vlecht van Lieke zou hebben, als die in een inktpotje werd gedoopt.
Ik
kan u vertellen, het effect was overweldigend. Misschien had Dreeke
gedacht dat hij met de bevlekte vlecht een mooie tekening in zijn
rekenschrift zou kunnen maken, maar dat pakte anders uit. Veel
spectaculairder. De haarvlecht zat nog maar nauwelijks in de
inktpot, toen Lieke iets voelde. Zij draaide zich abrupt om, om haar
aanrander op heterdaad te betrappen. Door die draai zwiepte de
inktpot een stuk met de vlecht mee, om tenslotte met een sierlijke
boog tegen de muur te belanden, nét naast het bord en precies boven
Meesters stoel.
De
gevolgen van dit sociale experiment waren indrukwekkend. De klas
hield als één man de adem in, waarna veertig geschrokken
kinderkopjes zich over hun schriftjes bogen en noest aan het rekenen
gingen. Er heerste nog steeds een doodse toen Meester een minuut of
tien later terug de klas in kwam. Niemand van ons had op dat moment
door, hoe verdacht onze onnatuurlijke werklust op deze ervaren
schoolleider moest overkomen, maar ’s Meesters argwaan was
natuurlijk meteen gewekt.
Hij posteerde zich recht voor de klas en fluisterde: “Pennen neer.”
Als in één ingestudeerde beweging gehoorzaamden wij en sloegen
bovendien ongevraagd de armen over elkaar en rechtten de rug.
Onderzoekend keek Meester ons een voor een aan. Alle veertig. Zijn
blik bleef onevenredig lang bij Lieke aarzelen en daarna nog langer
bij Dreeke. Toen draaide hij zich om, liep naar zijn bureau en
ontwaarde eerst de inktpot op het zeil en vervolgens de grote blauwe
inktvlek op de muur. Hij bestudeerde beide geruime tijd, als betrof
het twee uitzonderlijke natuurkundige fenomenen. Toen draaide hij
zich om. Keek de klas in en sprak de raadselachtige woorden: “Wie
heeft dit gedaan? Zo niet, dan volgen er ma-maatregelen!” – Op
spannende momenten stotterde ons opperhoofd een beetje.
Niemand antwoordde. Waarop de Meester zich vlak voor de rij van
Lieke en Dreeke opstelde, het tweetal haast hypnotiserend aankeek en
zijn mysterieuze formule herhaalde: “Wie heeft dit gedaan? Zo niet,
dan volgen er ma-maatregelen!”
Omdat Lieke vond dat Dreeke de schuldige was – hij had immers haar
vlecht in de inktpot gestopt – en Dreeke meende dat toch vooral
Lieke de dader was – zij had immers de inktpot door de klas
geslingerd – begonnen beide heel voorzichtig naar elkaar te wijzen.
Waarop Meester resoluut rechtsprak: “Vanhest (zo heette Dreeke van
achteren), om vier uur nablijven, duizend regels schrijven en voor
de rest van de middag op je knieën onder het bord!”
Waarna hij zich minzaam tot Lieke wendde en zalvend sprak: “Ga maar
gauw naar huis kind, om je haren te wassen. Alles komt zo nog onder
de inkt.”
Wij waren verbijsterd over zóveel wijsheid. En het was op dát moment
in die zesde klas dat ons vertrouwen in de vaderlandse rechtsstaat
enigszins vorm begon te krijgen.’
|