>  home

 

   >  speciaal

 

   >  auteurs

 

   >  teksten

 

   >  brabants

 

   >  audio

 

 












 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

inhoud Jan de Jong  <       

 

Schoonebeek  <    

Schoonebeeks

               Donderdag

________________________________  [15 september 2016 - nr 289)

              

 

 

Icoon

 

Schoonebeek herinnert het zich nog goed: ‘De meester van de zesde klas was een icoon. Het was zo’n ouderwetse bovenmeester die nog gewoon rookte voor de klas, iedere maandagochtend met veel gevoel voor theater de grote staande klok naast de deur opwond en die ons inwijdde in de raadselen van stad en wereld op een manier waaraan niemand van ons dorpse schooljongens een touw kon vastknopen.

“Actie is reactie!” riep hij dan bijvoorbeeld ineens vanachter zijn bureau. Met als toelichting: “Op iedere actie volgt een reactie.”

Wij keken en hem glazig aan, want niemand van ons had meteen de derde wet van Newton paraat. Kom op zeg, wij waren twaalf.

De Meester keek eens vorsend de klas rond en riep vanachter zijn bureau: “Bewijs!” – tegelijkertijd met een handig gebaar een boek van zijn lessenaar af schuivend dat met een klap op de grond viel.

Een uitslovertje op de eerste rij schoot uit zijn bank, raapte het boek op en legde het keurig terug op des Meesters lessenaar.

“Bewijs,” herhaalde de grootvorst nu ietsje zachter om indruk te maken. “Actie is reactie: als dit boek valt, raapt hij het op.”

Wij stonden perplex. Want er stak zoveel schoonheid en zoveel logica in deze natuurwet, dat minstens de helft van ons besloot om later, als we groot waren, natuurkunde te gaan studeren. Niet in de illusie dat wij ooit het geestelijk niveau van deze geweldenaar zouden kunnen evenaren, maar gewoon, als eerbetoon.

Als het nodig was, kon Meester ook erg streng zijn, en ook daarin was hij niet te volgen.

Omdat hij als Bovenmeester van tijd tot tijd een rondje door de school moest maken, teneinde zijn gezag ook elders te doen gelden, waren wij een paar keer per week een uurtje op onszelf aangewezen. Ik kan moderne managementgoeroes daarom uit eigen ervaring vertellen dat zelfsturende teams niet werken.

De afwezigheid van de Meester was voor ons doorgaans het moment voor ongebreidelde sociale experimenten. Het sufferdje van de klas belandde dan bijvoorbeeld met stoel en al op de kast achter in de klas. Alwaar het kind huilend bleef zitten omdat het hoogtevrees had.

Op een ander moment verrichtte Dreeke onderzoek naar het effect dat de vlecht van Lieke zou hebben, als die in een inktpotje werd gedoopt.

Ik kan u vertellen, het effect was overweldigend. Misschien had Dreeke gedacht dat hij met de bevlekte vlecht een mooie tekening in zijn rekenschrift zou kunnen maken, maar dat pakte anders uit. Veel spectaculairder. De haarvlecht zat nog maar nauwelijks in de inktpot, toen Lieke iets voelde. Zij draaide zich abrupt om, om haar aanrander op heterdaad te betrappen. Door die draai zwiepte de inktpot een stuk met de vlecht mee, om tenslotte met een sierlijke boog tegen de muur te belanden, nét naast het bord en precies boven Meesters stoel.

De gevolgen van dit sociale experiment waren indrukwekkend. De klas hield als één man de adem in, waarna veertig geschrokken kinderkopjes zich over hun schriftjes bogen en noest aan het rekenen gingen. Er heerste nog steeds een doodse toen Meester een minuut of tien later terug de klas in kwam. Niemand van ons had op dat moment door, hoe verdacht onze onnatuurlijke werklust op deze ervaren schoolleider moest overkomen, maar ’s Meesters argwaan was natuurlijk meteen gewekt.

Hij posteerde zich recht voor de klas en fluisterde: “Pennen neer.” Als in één ingestudeerde beweging gehoorzaamden wij en sloegen bovendien ongevraagd de armen over elkaar en rechtten de rug. Onderzoekend keek Meester ons een voor een aan. Alle veertig. Zijn blik bleef onevenredig lang bij Lieke aarzelen en daarna nog langer bij Dreeke. Toen draaide hij zich om, liep naar zijn bureau en ontwaarde eerst de inktpot op het zeil en vervolgens de grote blauwe inktvlek op de muur. Hij bestudeerde beide geruime tijd, als betrof het twee uitzonderlijke natuurkundige fenomenen. Toen draaide hij zich om. Keek de klas in en sprak de raadselachtige woorden: “Wie heeft dit gedaan? Zo niet, dan volgen er ma-maatregelen!” – Op spannende momenten stotterde ons opperhoofd een beetje.

Niemand antwoordde. Waarop de Meester zich vlak voor de rij van Lieke en Dreeke opstelde, het tweetal haast hypnotiserend aankeek en zijn mysterieuze formule herhaalde: “Wie heeft dit gedaan? Zo niet, dan volgen er ma-maatregelen!”

Omdat Lieke vond dat Dreeke de schuldige was – hij had immers haar vlecht in de inktpot gestopt – en Dreeke meende dat toch vooral Lieke de dader was – zij had immers de inktpot door de klas geslingerd – begonnen beide heel voorzichtig naar elkaar te wijzen.

Waarop Meester resoluut rechtsprak: “Vanhest (zo heette Dreeke van achteren), om vier uur nablijven, duizend regels schrijven en voor de rest van de middag op je knieën onder het bord!”

Waarna hij zich minzaam tot Lieke wendde en zalvend sprak: “Ga maar gauw naar huis kind, om je haren te wassen. Alles komt zo nog onder de inkt.”

Wij waren verbijsterd over zóveel wijsheid. En het was op dát moment in die zesde klas dat ons vertrouwen in de vaderlandse rechtsstaat enigszins vorm begon te krijgen.’