Goejanverwellesluis
“Mijnheer
Schoonebeek, wat vindt u nou van die canon?”
Schoonebeek keek
somber in zijn eerste kopje koffie van die dag. Als hij nou ergens
geen zin in had… Reden genoeg om te roeren en te zwijgen. En zijn
gedachten weer eens te ordenen.
De canon.
Schoonebeek was al jaren een gekend voorstander van een
canon, maar niet van de canon. Een mens had nou eenmaal een
beetje historisch houvast nodig. Maar dat hoefde natuurlijk niet
voor iedereen hetzelfde te zijn. Hij keek eens naar wie hem
aangesproken had. En zag een vrouw van halverwege de dertig in wie
hij een van zijn laatste studentes van vijftien jaar geleden
herkende.
Sophie.
Zijn mondhoek
trilde een tikkeltje herkenning. Hetgeen voor Sophie voldoende
aanleiding was om haar vraag te herhalen.
“Het is vast en
zeker niet de mijne,” antwoordde hij.
“O?” klonk de
vrouw niet erg klinkervast.
“1600, Slag bij
Nieuwpoort, staat dat erin?” lichtte Schoonebeek toe.
Sophie haalde
haar schouders op. Ze had geen flauw idee.
“1672, het
Rampjaar?”
Ook hier bleef
ze het antwoord schuldig.
“1787,
Goejanverwellesluis?”
Maar nu schoot
Sophie toch echt in een schelle lach. “U neemt me in de maling, hè?
Zoiets verzint u ter plekke. Hoe heette het ook weer?”
“Goejanverwellesluis,” herhaalde Schoonebeek braaf. “Zo goed?”
Sophie lachte,
maar nu toch in een wat vriendelijker toonzetting. “Dat klinkt
inderdaad precies als de eerste keer. Is het dan soms echt iets?”
Schoonebeek
leefde een beetje op.
“Goejanverwellesluis,” riep hij. “Maar natuurlijk is dat iets.
Sterker: zonder Goejanverwellesluis is er geen vaderlandse
geschiedenis. Geen canon.”
Sophie kwam
naast hem zitten. “Een Duveltje mijnheer Schoonebeek? Dan doe er mij
ook maar een.”
En Schoonebeek
keek ineens met heel andere ogen naar Sophie. Vijftien jaar geleden
was zij een tenger, springerig en blond studentje dat zich net aan
de puberteit had ontworsteld. En nu was zij een mooie 36-jarige
vrouw die Duvel dronk en over geschiedenis keuvelde in een Tilburgs
café. Er was nog hoop voor de mensheid.
“Maar weet u ook
wat het betekent?”
Schoonebeek
schrok op uit zijn overpeinzingen. “Betekent?”
“Goejan-en-nog-wat-sluis,” verduidelijkte Sophie.
Schoonebeek nam
een slok en dacht na. “Tja, da’s eh gewoon iets uit de canon, hè.
Goejanverwellesluis. Da’s net zoiets als, als de hunebedden. En
Karel de Grote en de Beeldenstorm. Eh, het Twaalfjarig Bestand.”
“En het stokske
van Oldenbarneveldt toch zeker?” vulde Sophie aan. “En Frederik
Hendrik.”
“Ah, de
stedendwinger!” juichte Schoonebeek. En liet twee nieuwe Duvels
aanrukken.
“1296?”
informeerde Sophie. Waarna ze met vier ferme slokken haar glas half
leegdronk.
“Floris de
Vijfde door de edelen vermoord!” wist Schoonebeek.
“Der keerlen
God,” vulde Sophie aan.
Schoonebeek
sloot zijn ogen. De smaak van het bier tintelde door zijn
neusvleugels. De stem van Sophie kietelde aan zijn trommelvliezen.
Der keerlen God. Wie wist dat nog?
En in gedachten
zag hij zich de volgende ochtend al wakker worden naast deze mooie
jonge vrouw na een historische en gedenkwaardige nacht.
Maar dat soort
dingen liep bij Schoonebeek nou eenmaal altijd anders.
Sophie dronk
haar glas leeg. En keek Schoonebeek aan. “U bent een bijzonder mens,
mijnheer Schoonebeek.” En ze gaf hem een kus. En stond op. “Maar ik
moet nu echt weg,” verontschuldigde ze zich. “Zwemles. Onze jongste
dochter.”
Schoonebeek
bestelde nog eens voor zichzelf.
“Kun jij
zwemmen, Bruno?” vroeg hij aan de kastelein. Die knikte.
“Tuurlijk,”
begreep Schoonebeek. “De strijd tegen het water begint met zwemles.”
Zou dat in die canon staan? |