Bedlezen
Er zijn hordes
mensen die graag in bed liggen lezen. Lekker zo ’s avonds voordat de
ogen luiken, nog gauw even een mooi boek erbij. Schoonebeek vindt
dat maar niks. Die is niet zo bedlezerig. En daar heeft hij twee erg
goede redenen voor.
Allereerst is
daar de ethische kant van de zaak. Volgens Schoonebeek heeft de
bedlezer te weinig respect. Een kwestie van normen en waarden dus.
En dan gaat het niet zo zeer om respect voor de schrijver, want die
is dood of anderszins onwetend van het misbruik van zijn werk. Nee,
het gaat hem om het boek. Dat kwetsbare kleinood, ooit na ampel
wikken en wegen aangeschaft opdat het de koper zou boeien. En nu
zomaar ingezet om de late lezer een beetje soepel over de grens
tussen waken en slapen te loodsen. Oneigenlijk gebruik. Misbruik dus
eigenlijk.
Maar er is ook
nog een praktische reden. Van lezen in bed krijgt Schoonebeek pijn
op plekken die hij de rest van de dag ongemerkt bij zich draagt.
Boeken leest hij in een luie stoel. Met een glas wijn erbij en
stukje Schubert vanaf cd. Natuurlijk, je kunt ook op bed gaan liggen
met een glas wijn op het nachtkastje, maar dat is toch anders.
Bovendien hebben de meeste bedlezers hele stapels boeken op hun
nachtkastjes liggen. Daar kan geen wijn meer bij. De literaire hemel
mag weten waarom al die boeken daar liggen: de meeste bedlezers
halen per avond een bladzijde of drie vier, voordat de slaap hen
overmant. Eigenlijk zijn bedlezers dus geen echte lezers. Echte
lezers? Dat zijn mensen die bereid zijn een hele nacht te doorwaken,
ter wille van een fragiele tekst die de volstrekte aandacht van een
lezer verdient.
Maar vandaag is
alles anders. Schoonebeek heeft de griep en alles doet pijn: lopen,
zitten, staan en met de ogen knipperen. Alleen liggen gaat nog een
beetje. Maar nadat hij de ergste koorts in één lange ruk van
zeventien uur heeft weggeslapen, ligt hij ziek maar klaarwakker het
plafond te bestuderen.
En da’s ook
niks.
Daarom staat hij
tenslotte maar op en begeeft zich door de wankele gang naar de
woonkamer. Het boek ligt nog op de plaats waar hij het de avond voor
de griep heeft achtergelaten. Uit liefde van het volk van
James Meek. Belabberde titel, prachtboek. Alleen al om zich in de
stoel naast het boek te laten zakken, moet hij hevige pijnen
overwinnen. Die er met het rustig blijven zitten niet minder op
worden. Hij slaat het boek open op bladzijde 157. Hoofdstuk “De
rivier”. En hij leest drie zinnen. Maar bij de derde is hij de
eerste alweer vergeten. Hij begint opnieuw. Met hetzelfde resultaat.
Dit gaat niet opschieten.
Met een haast
onmenselijke betrachting van heldenmoed komt hij weer overeind. En
voert het boek mee, de schommelende gang door, naar de slaapkamer.
Eigenlijk heeft
het wel iets intiems, moet hij toegeven, zo met een voorwerp van
intense schoonheid in bed. Het boek ligt naast hem op het
hoofdkussen. En als hij glimlacht, glimlacht het lief terug. Maar
dan. Een boek is geen vrouw. Het wacht niet op een paar makkelijke
lieve woordjes. Nee, het wil genomen worden. Kordaat vastgegrepen en
geopend. Geconsumeerd van kaft tot kaft.
Schoonebeek
streelt teder haar kaft, maar daar neemt het boek geen genoegen mee.
Het geeft geen krimp. Actie wil het. En niet zo’n klein beetje ook.
En als hij het
dan tenslotte voorzichtig een piepklein beetje openmaakt, glijdt het
uit zijn handen en laat zich weer nukkig dicht vallen. Het verlangt
duidelijk meer passie, maar daar is Schoonebeek door griep en
lastige leeshouding niet toe in staat.
Hij stelt een
compromis voor: wel in bed, maar dan zittend op de rand. Het boek
gaat mokkend akkoord. Maar omdat deze houding nog lastiger is dan
die van de fauteuil en liggend in bed bij elkaar, geeft Schoonebeek
het al gauw op, laat zich achterover vallen en hoort de bonk al niet
meer, waarmee het boek de grond raakt.
Misschien dat
morgen de kansen zullen keren. |