INHOUD JAN DE JONG
HOME
SPECIAAL
AUTEURS
TEKSTEN
BRABANTS
AUDIO

CuBra

 

 

Bedlezen

Er zijn hordes mensen die graag in bed liggen lezen. Lekker zo ’s avonds voordat de ogen luiken, nog gauw even een mooi boek erbij. Schoonebeek vindt dat maar niks. Die is niet zo bedlezerig. En daar heeft hij twee erg goede redenen voor.

Allereerst is daar de ethische kant van de zaak. Volgens Schoonebeek heeft de bedlezer te weinig respect. Een kwestie van normen en waarden dus. En dan gaat het niet zo zeer om respect voor de schrijver, want die is dood of anderszins onwetend van het misbruik van zijn werk. Nee, het gaat hem om het boek. Dat kwetsbare kleinood, ooit na ampel wikken en wegen aangeschaft opdat het de koper zou boeien. En nu zomaar ingezet om de late lezer een beetje soepel over de grens tussen waken en slapen te loodsen. Oneigenlijk gebruik. Misbruik dus eigenlijk.

Maar er is ook nog een praktische reden. Van lezen in bed krijgt Schoonebeek pijn op plekken die hij de rest van de dag ongemerkt bij zich draagt. Boeken leest hij in een luie stoel. Met een glas wijn erbij en stukje Schubert vanaf cd. Natuurlijk, je kunt ook op bed gaan liggen met een glas wijn op het nachtkastje, maar dat is toch anders. Bovendien hebben de meeste bedlezers hele stapels boeken op hun nachtkastjes liggen. Daar kan geen wijn meer bij. De literaire hemel mag weten waarom al die boeken daar liggen: de meeste bedlezers halen per avond een bladzijde of drie vier, voordat de slaap hen overmant. Eigenlijk zijn bedlezers dus geen echte lezers. Echte lezers? Dat zijn mensen die bereid zijn een hele nacht te doorwaken, ter wille van een fragiele tekst die de volstrekte aandacht van een lezer verdient.

Maar vandaag is alles anders. Schoonebeek heeft de griep en alles doet pijn: lopen, zitten, staan en met de ogen knipperen. Alleen liggen gaat nog een beetje. Maar nadat hij de ergste koorts in één lange ruk van zeventien uur heeft weggeslapen, ligt hij ziek maar klaarwakker het plafond te bestuderen.

En da’s ook niks.

Daarom staat hij tenslotte maar op en begeeft zich door de wankele gang naar de woonkamer. Het boek ligt nog op de plaats waar hij het de avond voor de griep heeft achtergelaten. Uit liefde van het volk van James Meek. Belabberde titel, prachtboek. Alleen al om zich in de stoel naast het boek te laten zakken, moet hij hevige pijnen overwinnen. Die er met het rustig blijven zitten niet minder op worden. Hij slaat het boek open op bladzijde 157. Hoofdstuk “De rivier”. En hij leest drie zinnen. Maar bij de derde is hij de eerste alweer vergeten. Hij begint opnieuw. Met hetzelfde resultaat. Dit gaat niet opschieten.

Met een haast onmenselijke betrachting van heldenmoed komt hij weer overeind. En voert het boek mee, de schommelende gang door, naar de slaapkamer.

Eigenlijk heeft het wel iets intiems, moet hij toegeven, zo met een voorwerp van intense schoonheid in bed. Het boek ligt naast hem op het hoofdkussen. En als hij glimlacht, glimlacht het lief terug. Maar dan. Een boek is geen vrouw. Het wacht niet op een paar makkelijke lieve woordjes. Nee, het wil genomen worden. Kordaat vastgegrepen en geopend. Geconsumeerd van kaft tot kaft.

Schoonebeek streelt teder haar kaft, maar daar neemt het boek geen genoegen mee. Het geeft geen krimp. Actie wil het. En niet zo’n klein beetje ook.

En als hij het dan tenslotte voorzichtig een piepklein beetje openmaakt, glijdt het uit zijn handen en laat zich weer nukkig dicht vallen. Het verlangt duidelijk meer passie, maar daar is Schoonebeek door griep en lastige leeshouding niet toe in staat.

Hij stelt een compromis voor: wel in bed, maar dan zittend op de rand. Het boek gaat mokkend akkoord. Maar omdat deze houding nog lastiger is dan die van de fauteuil en liggend in bed bij elkaar, geeft Schoonebeek het al gauw op, laat zich achterover vallen en hoort de bonk al niet meer, waarmee het boek de grond raakt.

Misschien dat morgen de kansen zullen keren.