Boek
Schoonebeek klapte het boek met een
zucht dicht. Het wilde maar niet worden wat hij ervan had verwacht.
Nou is dat op zich niet zo heel erg bijzonder, want in Schoonebeeks
boekenkast hebben de meeste boeken een stukje papier dat ergens in
de eerste helft boven de bladzijden uitsteekt. En dat hem als een
klein middelvingertje wijst op een verloren strijd. Nooit verder
gekomen.
Maar dit boek was hem door een als zeer
integer bekendstaande Tilburgse gemeenteambtenaar van harte
aanbevolen en had vervolgens nog een lieve duit gekost ook. Vandaar
dat Schoonebeek besloot het boek in plastic te wikkelen en zich
ermee naar ‘s mans huis te begeven, teneinde verhaal te halen.
Hij kwam niet verder dan de Oude Markt.
Want daar precies midden tussen de
natuurvoedingswinkel aan de ene en het Antwerps restaurant aan de
andere kant hield Jozef hem staande. Die bijzonder graag wilde weten
wat hij van zins was. Hetgeen Schoonebeek hem in drie, vier zinnen
probeerde uit te leggen.
‘Tss,’ liet Jozef zijn mening alvast
een beetje doorklinken. ‘Maar eerst ga jij met mij een kop koffie
drinken.’
Hoewel het al tegen het middaguur liep
en Schoonebeek derhalve bijzonder graag iets sterkers wilde, liet
hij zich braaf meevoeren naar een café bezijden de Heikense kerk.
Alwaar Jozef daadwerkelijk de vermaledijde koffie verordonneerde.
‘Wat is dat voor boek?’ kwam hij
vervolgens ter zake.
Schoonebeek haalde het uit zijn
Hema-tasje en legde het zwijgend op tafel.
‘Het Goud en de Waarheid, door Iain
Pears,’ droeg Jozef luidkeels voor. Maar gelukkig was er, behalve de
kastelein, niemand om mee te luisteren.
‘Waar gaat het over?’ informeerde Jozef,
toen de koffie gebracht was. Schoonebeek probeerde driftig probeerde
zijn geheugen een beetje op gang te krijgen. Maar vooralsnog zonder
succes. Waarop Jozef de pil ter hand nam en achterop keek.
‘Lust. Verraad. Geheimen. Moord,’
declameerde hij. ‘Zevenhonderdtwintig bladzijden lang. Da’s niet mis,
jongen.’
Schoonebeek schudde van nee. En keek
bedremmeld naar het papiertje dat boven de bladzijden uitstak. Hij
was tot pagina achtentachtig doorgedrongen.
‘Het zijn eigenlijk vier boeken,’ begon
Schoonebeek toen dapper uit te leggen. ‘Maar wel vier keer hetzelfde
verhaal.’
En toen hij bespeurde dat Jozef tekenen
van medeleven begon te vertonen, wees hij vlug op de twee kopjes
koffie.
‘Ik neem er een cognacje bij. Jij?’ Maar
Jozef sloeg het aanbod beleefd af, onder het voorwendsel dat zijn
wetenschappelijke arbeid er die middag onder zou kunnen lijden.
Schoonebeek even de stille triomf latend dat hijzelf het dan toch
maar een stuk beter getroffen had. Niemand zou klagen, op welk
moment van de dag hij ook zijn alcohol wenste te nuttigen.
‘Vier boeken,’ leidde Jozef Schoonebeek
de conversatie weer binnen. ‘En waarover?’
‘Er is een moord gepleegd,’ haalde
Schoonebeek heel diep uit zijn herinnering. ‘Ergens in de
zeventiende eeuw. In Engeland. En die vier personages verhalen
daarover. Maar de lezer weet niet precies wie op welk punt de
waarheid spreekt.’
Hij zuchtte. En terwijl Jozef nog een
kop koffie bestelde, sloeg hij in één klein teugje zijn cognac
achterover en liet de kastelein nieuwe brengen. Als er dan toch
koffie gebracht werd, ging het in één moeite door, nietwaar?
‘Het is dus een soort puzzel,’ begreep
Jozef inmiddels.
Schoonebeek knikte. ‘Ik denk het.’
‘En nou ga je het boek ongelezen
terugbrengen naar de rechtmatige eigenaar.’
‘Nou,’ sputterde Schoonebeek,
‘ongelezen…’ En hij wees op het papiertje, dat wel erg ver voorin
was blijven steken. ‘En het is ook niet van hem. Het is van mij.’
‘Maar wat wil je dan precies?’ werd
Jozef toch wel nieuwsgierig.
Maar nu stokte Schoonebeek toch even,
terwijl hij bijzonder treurig naar de miskoop op tafel keek. En in
stilte overwoog hij nu pas de mogelijkheden: hij kon het boek
natuurlijk niet aan de integere ambtenaar verkopen, omdat die het
ongetwijfeld zelf ook al had. En geld terugvragen van iemand van wie
je niks gekocht had, was natuurlijk eveneens erg ongebruikelijk.
En Schoonebeek keek nog eens naar Jozef,
die uiterst beleefd het antwoord afwachtte.
‘Misschien is het iets voor jou,’
opperde hij toen. ‘Kom, dan betaal ik de koffie.’
En vol kinderlijke hoop, zag hij hoe
Jozef naar zijn beurs tastte.
‘Nee,’ sprak die toen ernstig. ‘Die
koffie betaal ik. En de cognac ook.’
Waarop Schoonebeek zich inenen een erg
min mannetje voelde. |