INHOUD JAN DE JONG
HOME
SPECIAAL
AUTEURS
TEKSTEN
BRABANTS
AUDIO

CuBra

 

 


Jan de Jong:

Tussen moord en daad

 

Aflevering 1: Proloog

 

‘Jonge vriend, waar ben je met je gedachten!’

Het lukt hem niet eens om een eenvoudige vraag als een echte vraag te laten klinken, dacht hij. Wat moest het toch heerlijk zijn, als je leven uit niets dan zekerheden bestond. Om discussie te vermijden, bootste hij handig een brede glimlach na en hief zijn glas. Het volstond. De aandacht van de dichter richtte zich op de man naast hem. En hij liet zich weer wegzakken in zijn gedachten aan gisteravond.

Zoals zij daar zat. En nergens meer op reageerde. Het maakte niet uit wat hij zei. Iets oubolligs als ‘schat’ sorteerde al even weinig effect als het wat middeleeuws (vond ie) aandoende ‘mijn lief’. Ook ‘goddelijk lichaam’, ‘teerbeminde’ en ‘belle dame sans merci’ maakten hoegenaamd geen indruk. En hij verdomde het ten enenmale om platheden als ‘moordwijf’ in de mond te nemen. Hij had trouwens geen idee of dat haar wel zou opwinden. Er waren natuurlijk vrouwen die zich door schunnigheden en volkse kreten zeer lieten vertederen. Maar hij geloofde nooit dat zij daarbij hoorde.

Maar ja, wat dan? Gewoon brute kracht gebruiken? Haar uit die stoel sleuren en hier, op de vloer, verkrachten? Had ie nog geen ervaring mee. Met moord wel, maar dat was meteen weer zo definitief. Zij sloeg een bladzijde van haar Libelle om en leek zich niet eens meer van zijn aanwezigheid bewust. Sterker nog, zijn hele bestaan was uit haar geheugen gewist. Gewoon, waar hij bij stond. En hoewel hij aan een hoop dingen twijfelde, wist hij één ding zeker: dit kon zo niet doorgaan.

En toen had hij een besluit genomen.

 

‘Een leven als dichter is niet voor iedereen weggelegd,’ doceerde zijn vriend op luide toon, terwijl hij triomfantelijk om zich heen keek.

‘Nee, alleen voor mensen met geld,’ opperde iemand.

De dichter reageerde verontwaardigd. ‘Ach, onnozele,’ zei hij. ‘Wat moet het leven zich toch moeizaam voortslepen als je voortdurend alles moet omrekenen naar het slijk der aarde. Voor wie zijn doel stelt in de poëzie, bestaan er geen financiële grenzen.’

‘Zo lang je maar niet in de Auberge gaat eten,’ reageerde de aangesprokene.

‘Maar dat doe ik ook niet. Sterker: ik wil er door mijn frauderende en schrapende familieleden nog niet dood gevonden worden.’ En alsof hij zich ineens van de ernst van hun samenzijn bewust werd: ‘Maar juffrouw, sommigen van ons staan al minutenlang droog. Kun u onze consumptiedrift alstublieft een beetje proberen bij te houden?’

 

Hij had de deur achter zich dichtgetrokken en was de stad in gelopen. Een rustige woensdagavond. Alleen uit de studentencafés kwamen wat flarden feestgedruis. En toen hij na een kleine anderhalf uur weer thuiskwam, had hij niet meer de moeite genomen om nog even in de kamer te kijken. Hij was meteen naar bed gegaan.

 

‘Welke misdaad spookt er door je hoofd, mijn beste?’ Hij keek op. En hief nogmaals zijn glas. ‘Alle misdaden van de stad. Zoals altijd,’ antwoordde hij. En hij hoopte maar dat het theatraal genoeg klonk, om zijn vertwijfeling te verhullen. Terwijl hij met zijn hand even over zijn jasje streek, voelde hij hoe haar afscheidsbrief in zijn binnenzak door de stof heen leek te branden. 

Verdomme, dacht hij, toen vanuit diezelfde binnenzak zijn telefoon begon te rinkelen.

 

                                                                                                    volgende aflevering >>