INHOUD JAN DE JONG
HOME
SPECIAAL
AUTEURS
TEKSTEN
BRABANTS
AUDIO

CuBra

 

 


Jan de Jong:

Tussen moord en daad

 

Aflevering 3: Hoofdstuk 1 [2]

 

'Hela, jonge vriend, wat is dat nou? Zo laat en nog steeds niet aan de drank?'

Nadat hij van de Bisschop Zwijsenstraat vertrokken was, was inspecteur Boendale nog even langs huis geweest. Waar hij het briefje nog eens had doorgelezen. En waarna hij had besloten om niet naar zijn vrienden bij café Meesters terug te keren, maar een ogenblik elders de eenzaamheid te zoeken. Niettemin had de luidruchtigste der vrienden hem blijkbaar toch weten te vinden. Hij hoefde dan ook niet om te kijken om te zien wie hem daar zo luidkeels begroette. Edgar Jorna, buitenbeentje van een gefortuneerde familie van makelaars en projectontwikkelaars, droeg zijn ruim honderd kilo voornaam café d'Anvers op de Oude Markt binnen. Op voorwaarde dat hij zich niet met de zaken zou bemoeien, had de familie Edgar op zijn vijfentwintigste een ruim jaargeld toegekend, waarop de getergde telg besloten had om dichter en wetenschapper te worden. Op zijn dertigste was hij cum laude gepromoveerd op een vergelijkend onderzoek naar hoofse verwijzingen in prologen van Engelse en Nederlandse middeleeuwse literaire teksten. Daarna had hij inmiddels drie forse en alom gewaardeerde boeken gepubliceerd over de Nederlandse en Engelse letterkunde uit de Middeleeuwen. Bovendien gaf hij elk jaar zo rond november een dichtbundel uit – in eigen beheer, dat wel. Over de kwaliteit van zijn poëzie waren de meningen meer verdeeld dan over zijn wetenschappelijk werk. En dat wilde eigenlijk alleen maar zeggen dat hijzelf nogal over zijn gedichten te spreken was, terwijl de rest van de wereld enige reserves koesterde.

Daarnaast was Edgar Jorna luidruchtig en prominent aanwezig in het Tilburgse sociale leven. Thomas Boendale mocht zich tot de weinige echt goede vrienden van Jorna rekenen.

Boendale keek een ogenblik beteuterd naar het glas tonic dat voor hem op het tafeltje stond.

'Waard, breng dit heerschap snel een stevige gin voor in zijn limonade en doe mij een ijskoude oude jenever!' plaatste Jorna luidruchtig zijn bestelling. 'Want de enige goeie ouwe is een kouwe ouwe,' voegde hij er iets zachter, maar nog steeds voor de hele zaak duidelijk verstaanbaar aan toe, terwijl hij zijn grote lijf op het bankje tegenover zijn vriend liet zakken.

'Wat brengt jou in de trieste omstandigheid van zielloos vocht te drinken?' informeerde hij opgewekt, nadat een meisje de gin en de borrel had gebracht.

'Werk,' zuchtte Boendale. 'En andere zorgen.' En hij haalde een envelop uit zijn binnenzak die hij op het tafeltje legde. Jorna –  alleen vrouwen gebruikten zijn voornaam – keek er een ogenblik naar, sloeg in één keer zijn borrel achterover en pakte de envelop. Er zat een briefje in met heel weinig woorden. Vijfentwintig om precies te zijn, wist Boendale en hij peilde de reactie van zijn vriend. Die vouwde de brief heel keurig dicht en stak hem terug in de omslag.

'Een waar dilemma, mijn beste Thomas. Een groot probleem ook. Bijna net zo groot als het mijne.'

'Het jouwe?'

'Er is mij weer eens een leerstoel aangeboden. Waarover mijn familie van oplichters en duitendieven ongetwijfeld weer in euforisch gejuich zal uitbarsten. Mochten zij ervan horen.'

'Een hoogleraarschap… Waar nu weer?'

'Ach, in Maastricht slechts. Maar niettemin een heus professoraat.' Boendale keek zijn vriend peinzend aan. Hoe kreeg hij het onderwerp weer op de brief?

'Lieve mevrouw, hebt u toevallig nog een oude borrel en een gin and tonic voor twee heren in zorgen?' vroeg Jorna aan een serveerster. Waarop hij theatraal met de vuist op tafel sloeg.

'Mijn besluit staat vast,' bulderde hij. 'Ik doe het niet!' Alsof hij ooit een andere mogelijkheid had overwogen. 'Zo. En dan nu jouw probleem, goede vriend. Laat me die brief nog eens zien.'

 

 

Beste Thomas,

 

Je zult nu eindelijk eens moeten kiezen: dat idiote leven of mij. Je weet waar je me kunt bereiken. Tot zondag althans.

 

Margareth

 

 

‘Klare taal,’ vond Jorna. ‘Maar mag ik weten wat dat idiote leven inhoudt? Kom ik daar ook in voor?’ Het klonk... ja, verwachtingsvol klonk het.

Boendale haalde de schouders op.

‘De politie, de drank, de vrienden. Het hoort er allemaal bij volgens mij.’

Jorna keek een tikje beteuterd. ‘Maar vooral ik toch, mag ik hopen.’

‘Ja,’ zuchtte Boendale toegeeflijk. ‘Vooral jij, natuurlijk.’

Jorna nam een klein slokje van zijn verse borrel. Hij beweerde graag dat hij de laatste oude-jeneverdrinker van Nederland was. Maar de bewijsvoering was doorgaans te flinterdun om een ervaren politieman als Boendale te imponeren.

‘Het probleem met vrouwen als de schone Margareth is dat ze te weinig omhanden hebben,’ doceerde Jorna. ‘Neem mijn lieve Liesbeth. Als voorbeeld natuurlijk. Zij schrijft kinderboeken, werkt bij een uitgeverij en doet mijn was. Bovendien geniet zij, net als ik, ja, net als ik, van de schaarse momenten die wij samen hebben. Maar tegelijk moet ze er niet aan denken om mij vaker of langduriger over de vloer te hebben. Daartoe ontbreekt haar eenvoudigweg de tijd.’

En Boendale haalde zich een ogenblik de ruime bovenverdieping van het vooroorlogse herenhuis voor de geest, waarin Jorna en Liesbeth domicilie hielden. Drie kamers hadden ze. Eén opgeruimde werkkamer voor Liesbeth, één onoverzichtelijke woestenij voor Jorna en een wel zestig vierkante meters grote ruimte waarin gewoond, geslapen en gekookt werd. Een ontmoetingsplaats van twee culturen. Rommeliger dan Liesbeths kamer, overzichtelijker dan die van Jorna. Boendale voelde zich er altijd erg thuis.

‘Als Margareth met jouw was klaar is en dat ellendige flatje van jullie aan kant heeft, gaat ze zitten wachten. Op jou. Terwijl jij dan de misdaad nog moet bestrijden, in diverse cafés tripel moet drinken én met mij over de zaken des levens van gedachten moet wisselen. Da’s een bijzonder ongelijke strijd, Thomas.’

‘Dus...’ begon Boendale.

‘Dus moet ze zich bezigheden aanschaffen. Hobby’s. Werk desnoods. Iets om de ledigheid mee te bevechten.’

Boendale dacht na. Hij had de oplossing van zijn vriend al eerder overwogen. En het er ook met Margareth over gehad. Maar zij was niet overtuigd geweest. Dan groeien we nog verder uit elkaar, had ze geroepen. Natuurlijk. Maar wat dan? Kinderen? Die schijnen je ook behoorlijk af te leiden. Maar Margareth wilde geen kinderen zonder vader. En bleef daarom hardnekkig de pil slikken. Hij keek een ogenblik naar het briefje, dat zo onschuldig voor hem op tafel lag. Hij stopte het in zijn binnenzak en dronk zijn gin-tonic in één teug half leeg. En keek somber voor zich uit.

‘Nog spannende dingen bij de prinsemarij?’ informeerde Jorna voorzichtig in een laffe poging om iets van de sfeer te redden. Boendale schudde zijn hoofd.

‘Een beetje eigenaardige zelfmoord in de Bisschop Zwijsenstraat,’ antwoordde hij.

‘Bestaan er volgens de gangbare trend dan ook niet-eigenaardige zelfmoorden?’

‘Vrolijke jongen. Student. Getapt type.’

‘Volgens mij zie je dat wel vaker,’ opperde Jorna. ‘Van buiten lijken ze een toonbeeld van vrolijkheid. Maar onderhuids brandt het doodsverlangen. En niemand die het ziet. Hoe heeft hij het aangelegd.?’

‘Slaappillen. Weggespoeld met een halve liter wodka.’

‘Kwalijk spul, wodka,’ zei Jorna, terwijl hij om een derde jenever wenkte. ‘Vooral in combinatie met eenzaamheid.’

‘Toch was deze student helemaal niet zo eenzaam. Kort voor zijn dood heeft hij nog damesbezoek gehad. Er lag een dichtgeknoopt condoom op de grond. Ik heb net nog gebeld. De inhoud behoorde inderdaad onze jongeman toe. En aan de buitenkant kleefden sporen van een onbekende vrouw. Ze hebben trouwens ook nog gegeten. Er stond een leeg bakje chinees met twee vorken.’

‘En de dame in kwestie heeft zich niet spontaan gemeld?’

‘Nou nee. Er heeft alleen ene Ingrid voor het slachtoffer gebeld. Bij de benedenbuurvrouw. Die vervolgens het lijk ontdekte.’

‘Misschien moest ze het lijk wel ontdekken. Vond die Ingrid het slordig om hem te lang te laten liggen.’

‘Ja,’ gaf Boendale toe. ‘Daar heb ik ook aan gedacht.’

‘Mooi,’ vond Jorna. ‘Dat staat dus vast. Dan hoeven we nu alleen de goeie Ingrid nog te zoeken.’

‘We?’ wilde Boendale vragen. Maar hij wist dat het verstandiger was om die strijd niet aan te gaan. Daarom vroeg hij maar of Jorna besefte hoeveel Ingrids er in Tilburg woonden.

‘Waarom,’ reageerde Jorna verwonderd, ‘wil je je in hemelsnaam tot Tilburg beperken?’

 

<< vorige aflevering                                                                           volgende aflevering >>