Jan de Jong:
Tussen moord en daad
Aflevering 10: Hoofdstuk 5 [1]
Tu frondens floruisti
i alia vicissitudine
[Hildegard von Bingen: O virga ac diadema]
Om kwart voor zeven ging Boendale de bar
van het kleine hotel binnen. Ze was er nog niet. Hij liep naar de
bar en bestelde een tripel. Hij had aan de leestafel juist de
zaterdageditie van Het Parool opengeslagen, toen zij
binnenkwam.
‘Lees jij altijd kranten?’ Geen ‘u’
meer. Het beviel hem.
‘Alleen als ze er zijn.’
‘Heb je al een bepaald restaurant in
gedachten?’
Boendale had er nog niet echt over
nagedacht. ‘Nee, weet jij iets?’
‘Er zit een leuk zaakje achter de kerk.
Ik weet alleen niet of het open is in april.’
Boendale keek vanaf zijn stoel tegen
haar op. Ze had zich voor de gelegenheid in smaakvol zwart en rood
gehuld. Hij ontdekte voor het eerst dat hij haar mooi vond. Een mooi
en ook een tikje bekend gezicht. Ze leek op iemand. Of ze was
iemand. Naarstig zocht hij zowat half vrouwelijk Tilburg af. Zonder
succes. Marijke de Heer kwam niet in zijn database voor. Niet onder
die naam althans.
‘Ik ben geen echte wijndrinker,’ gaf hij
toe, terwijl ze de kaart bestudeerden. ‘Maar bergerac vind ik altijd
wel lekker. Geloof ik.’ Ze namen een fles en bestelden er wat te
eten bij. Het gesprek kabbelde langzaam langs ongevaarlijke klippen.
Sinds de scheiding (‘nee, geen kinderen’) nu vijf jaar geleden
werkte ze als communicatiemedewerkster bij de hogeschool in Breda.
Ze woonde in Etten-Leur. Vanuit Tilburg niet direct aan het andere
eind van de wereld, maar toch ook niet heel erg dichtbij.
‘Toch heb ik het gevoel dat ik je ergens
van ken,’ zei ze plotseling ergens halverwege het hoofdgerecht. Ze
waren juist aan een tweede fles wijn begonnen en Boendale voelde
zich op zijn gemak. Maar hij wist niet meteen wat hij moest zeggen.
‘Dat heb ik nou ook al de hele tijd,’
kwam hij aarzelend. Om een of andere reden vond hij dat het goedkoop
klonk. Hij dronk zijn glas in een teug leeg.
‘Kom je vaak in Tilburg?’ Nee, daar kwam
ze eigenlijk nooit. En nee, ze had er ook geen familie. Ze had maar
een jongere zus en die woonde in Kaatsheuvel.
Kaatsheuvel, dacht Boendale. Wie kende
hij in Kaatsheuvel? En ineens zag hij het. Stel haar een paar jaar
jonger voor. En doe er een kilootje of tien bij. En schilder wat
rode vlekken in haar gezicht. En geef die sexy stem een wat sterker
Brabants accent. Dan had je precies de schoondochter van die
vermoorde café-eigenaar! Hij besloot zijn ontdekking nog even voor
zich te houden.
‘Maar waar zou je me dan van moeten
kennen?’ probeerde hij zichzelf zo achteloos mogelijk voor te doen.
Ze schudde haar hoofd. Ze wist het niet. Natuurlijk niet. Ze kende
hem helemaal niet. Ze probeerde hem alleen maar uit zijn tent te
lokken.
En meteen daarop kwam de walging. Hier
zat hij in een klein restaurant in Domburg met een bijzonder
aantrekkelijke vrouw. Het eten was lekker en ze maakten hun tweede
fles wijn leeg. Het kon minder. En dan moest zijn beroepsmatige
achterdocht weer roet in het eten gooien. Hij leek wel gek. Je kon
natuurlijk iedereen met familie in Kaatsheuvel wel met een paar
chirurgische ingrepen met die moordzaak in verband brengen. Als je
tenminste onder voldoende beroepsdeformatie gebukt ging. En al was
ze de zus van die schoondochter... Ze was in Domburg om eens lekker
uit te waaien. Dat deden zo veel mensen. Dat deed hij nota bene zelf
ook. Maar desondanks bleef hij op zijn hoede. In het
recherche-idioom bestaat er niet zoiets als toeval. Handboek
Rechercheur, hoofdstuk één, les één.
³³³
Hoewel het pas april was, was dit nu al
de vijfde vrije zondag dit jaar die niet door ging. Annemarie zou
met Willem naar de verjaardag van zijn moeder in Alkmaar gaan, maar
de plicht riep. En vandaag nu eens niet in de persoon van Boendale,
maar van die doos vol geestelijk onbenul die ooit per abuis onder de
naam Delbée op aarde was gezet. Het had de inspecteur wel een aardig
idee geleken om de zondag te besteden aan het wegwerken van zijn
informatieachterstand. ‘Denkt u dat we aan de zondag alleen genoeg
hebben, mijnheer,’ had Vos vriendelijk gevraagd en uiteraard was
Delbée de ironie ontgaan. Dat bijpraten had een uurtje geduurd.
Zoveel was er immers nog niet.
En daarom was ze vervolgens met de
inspecteur in een dienstauto op weg gegaan naar het café aan de rand
van het natuurgebied. De weduwe was op. En zat met haar
schoondochter in de keuken aan de koffie. De inspecteur zat tussen
hen in en Vos leunde tegen een ouderwetse schouw. Ze probeerde het
gesprek te volgen, maar een cocktail van verschillende
onlustgevoelens werkte een beetje tegen. Gefrustreerd over een
zinloos verloren vrije dag. Verongelijkt over Willems gelaten
zwijgen, toen ze de trip naar Alkmaar op het laatste moment moest
afzeggen. Verdomme, hij wist toch dat ze bij de politie was. Maar
het meest had ze nog de pest aan Delbée, die daar nu zijn triviale
vraagjes zat te stellen. En ongetwijfeld een betere indruk op de
schoondochter maakte dan Boendale had gedaan. En toen Vos een vraag
had willen stellen, had Delbée haar weggewuifd. De grootmeester kon
zelf wel een getuige verhoren. Ze liep de keuken uit, om nog wat in
het café rond te kijken.
Alles lag er keurig opgeruimd bij. Hier
was niets te zien en niets te halen. Helemaal niets. Waarom kwamen
die overvallers helemaal hierheen, waar niks te halen viel?
Natuurlijk, de afgelegen ligging maakte van het kroegje een ideale
prooi. Maar dan nog. Dan ga je toch niet ergens voor de middag zo’n
tent overvallen, als er nog geen enkele klant geweest is? Hoewel,
geen enkele... Een gerucht uit de keuken wees erop dat de inspecteur
opstond om te vertrekken.
‘Verdomme, ik heb mijn tas binnen laten
staan,’ zei Vos, toen Delbée net in de politieauto was gestapt. En
liep terug het café in.
Twee minuten later kwam ze weer naar
buiten. Zonder tas.
‘Ik geloof dat ik seniel word,’ lachte
ze verontschuldigend. En ze wees naar de achterbank van de auto. ‘Ik
had hem gewoon in de auto laten staan.’
‘Het is de spanning, brigadier,’ zei
Delbée op vaderlijke toon. ‘Zo’n moordzaak gaat je niet in je kouwe
kleren zitten. Is het je eerste?’
Vos reageerde niet. Voorlopig voelde zij
zich even een morele winnaar.
³³³
Terug in het hotel had Boendale Marijke
keurig naar haar kamer begeleid. En voor de deur had zij hem een
keurige en zeer kuise kus op de mond gegeven.
‘Bedankt, Thomas, ik vond het een
heerlijke avond. Zullen we morgen samen koffie drinken?’
Boendale knikte. Half elf leek hem wel
wat.
‘Maar zullen we misschien nog...’
‘Beter van niet,’ glimlachte ze. En ze
sloot haar kamerdeur achter zich.
Boendale zuchtte. Toen liep hij terug
naar de receptie om eens in het gastenboek te neuzen. En hij dankte
alles waar hij in geloofde, dat nog steeds zo weinig kleine hotels
hun gasten digitaal incheckten. Wat hij al vermoedde bleek waar:
Marijke de Heer logeerde niet al een hele week in het hotel, maar ze
was gisteren aangekomen. Enkele uren nadat hij zelf was
ingeschreven. Net toen hij zo vreselijk stond te verregenen aan het
strand.
Hij grijnsde breed. En vermoedde dat
Marijke en hij morgen wel weer voldoende gespreksstof zouden hebben.
De volgende ochtend ontbeet hij al om
zeven uur. Het hotel serveerde een verrukkelijk Engels ontbijt,
compleet met ei, ham, worst en bonen. Boendale liet het zich goed
smaken, terwijl het oudere echtpaar hem gadesloeg met blikken die
zowel bewondering als walging inhielden. Toen hij zijn bord tot en
met de laatste boon had leeggegeten, bestelde hij nog een tweede kop
koffie, zodat hij zeker wist dat het fundament voor een mooie dag
gelegd was.
En inderdaad, toen hij het hotel verliet
voor een lange strandwandeling, voelde hij de vroege zon aangenaam
in zijn ogen prikken. Op het strand hield een stevige
noordwestenwind de meeste wandelaars weg. Behalve Boendale was er
slechts sporadisch een andere zonderling te zien. In de verte
draafden twee trimmers en langs de duinrand drie paarden. De
inspecteur liep naar de rand van het water en zag er zorgvuldig op
toe dat zijn schoenen droog bleven. Dit was het ideale weer om het
verhoor van Marijke de Heer voor te bereiden. Wat formeel natuurlijk
helemaal geen verhoor was, maar een kniesoor die daar op lette. Na
verloop van tijd had hij zich een aardig beeld gevormd van hoe het
gesprek zou gaan verlopen. Met hier en daar natuurlijk de nodige
open plekken, die Marijke voor hem zou invullen. Als het goed was.
Als... Ach kom, hij kon zich eenvoudigweg niet vergissen. Hij was
vijfentwintig jaar bij de politie. Ruim. Hij wist waar hij aan
begon.
Op de terugweg kocht hij bij de
Boekelier De Volkskrant en omdat ze er tot zijn verrassing
ook een Brabants Dagblad hadden, nam hij dat ook mee. Hij
wist niet waarom. Thuis las hij de plaatselijke krant zelden. Noem
het sentiment, dacht hij.
Bij De Burg bestelde hij koffie en begon
hij wat doelloos de kranten door te bladeren. Tilburg gedroeg zich
keurig tijdens zijn afwezigheid. Behalve een gevoelige 1-0 nederlaag
van Willem II was er niks gebeurd in de stad. Boendale hield niet
van voetbal, dus was het onbelangrijk. Toen zag hij het
piepkleine berichtje over Sylvie Mohrmann. Sinds woensdagavond
vermist. Vader had geen commentaar, behalve dat hij verwachtte dat
zijn dochter wel snel weer boven water zou komen. Ze was een echte
Mohrmann. Die liep in geen zeven sloten tegelijk. Einde bericht.
De inspecteur grinnikte. Hij herkende de
vaardige hand van Menno Appelboom, om van vrijwel niets altijd nog
iets te maken. Boendale kende Mohrmann een beetje. Een jaar of vijf
geleden had hij hem eens aan de tand gevoeld over een duister
zaakje. Met gestolen auto’s, herinnerde hij zich. En er waren ook
wapens aan te pas gekomen. Maar Mohrmann was schoon gebleken. Die
was eigenaar van het grootste autobedrijf in Tilburg en had zulke
zaakjes ook helemaal niet nodig. Een vriend van Mohrmann was er
minder goed vanaf gekomen. Ene Jacob Berg had alle schuld op zich
genomen en zodoende Mohrmann vrijgepleit.
En ineens flitste het zo hard door
Boendales hoofd dat het bijna pijn deed. Handboek Rechercheur,
hoofdstuk één, les één. Toeval bestaat niet. En hij wilde zijn
telefoon pakken om Annemarie Vos te bellen. Maar dat kon natuurlijk
niet. Goedentijd had hem verbannen. En hij kon Vos alleen maar in de
problemen brengen als hij haar nu zou bellen. En dan, ook een sterk
argument, als puntje bij paaltje kwam, bestond toeval natuurlijk
wel. Volgens Jorna was het toeval zelfs de enige zekerheid die het
leven te bieden had. Verder was alles chaos en zinloosheid. Als hij
zijn vriend zo hoorde redeneren, had hij vaak de neiging om met hem
in te stemmen. Nu, honderdvijftig kilometer westelijker en alleen,
twijfelde hij evenwel. Maar kom, het was bijna half elf. Hij ging
maar eens op het hotel op aan.
Ook in een spijkerbroek en in een witte
trui zag ze er aantrekkelijk uit. In niets haar jongere zuster. Als
het tenminste haar zuster was.
‘Zit je hier al lang?’ vroeg ze en ze
wees naar Boendales lege kopje.
‘Ach,’ reageerde Boendale. ‘Ik drink,
geloof ik, nogal snel.’
Ze ging zitten en leek van zins om de
hele vorige avond eens enthousiast te gaan evalueren. Hij liet haar
een paar minuten betijen, maar toen onderbrak hij haar: ‘Marijke,
zeg eens eerlijk. Wie heeft jou achter mij aan gestuurd?’ Ze stopte
halverwege een zin en keek hem verbijsterd aan.
‘Lieve Thomas, waar héb je het over?’
‘Kom,’ klonk Boendale korzelig. ‘Je bent
hier niet een week, maar anderhalve dag. Je bent precies drie uur en
een kwartier na mij hier aangekomen. Vanuit Etten-Leur kost de reis
je hooguit twee uur en dan neem ik het ruim. Iemand heeft je gebeld
toen ik hier was en toen ben jij meteen afgereisd. Hou me niet voor
de gek, Marijke. Ik heb vijfentwintig jaar politie-ervaring. Dus hou
me alsjeblieft niet voor de gek.’
Ze keek hem met grote ogen aan. En
zweeg. Even. Toen begon ze ineens vreselijk te giechelen. Als een
meisje, dacht Boendale. Als een verwend kreng van veertien.
‘Goh, Thomas, je had dus toch gelijk. Je
komt hier voor je rust. En die heb je blijkbaar nodig. Je hebt
trouwens nog meer nodig. Een dokter, bijvoorbeeld. Pillen. En...’ Ze
sloot af met een geluid dat nog het meest op de blaf van een
verkouden hond leek. Toen liep ze verontwaardigd de bar uit.
Boendale aarzelde even. Had hij zich dan
zo vergist? Liet hij zich zo meeslepen door zijn achterdocht? Was
hij dan echt overspannen?
Hij stond op en ging naar haar kamer,
die op slot was. Binnen hoorde hij haar praten. Ze zat behoorlijk
geagiteerd met iemand te bellen.
<< vorige aflevering
volgende
aflevering >> |