Jan de Jong:
Tussen moord en daad
Aflevering 12: Hoofdstuk 6 [1]
All of her friends call her Alaska
[Lou Reed: Caroline says]
Het eten was lekker, maar van Marijke de
Heer werd hij niets wijzer. En zij niet van hem, want hoewel ze nog
niets in die richting had gevraagd, was Boendale ervan overtuigd dat
ze iets van hem wilde weten. Het leek hem voorlopig maar het
verstandigst om niet te laten merken dat hij helemaal niets wist.
Daardoor bleef de conversatie aangenaam op de vlakte. Ze hield, net
als hij, van mooie koren en legde daarbij een lichte voorkeur aan de
dag voor het Engelse Choir of Westminster Cathedral, waar ze nogal
wat cd’s van zei te hebben.
‘Zeker, heel mooi,’ beaamde Boendale.
‘Maar ken je de Oxford Camerata ook? Hun uitvoeringen van de missen
van Byrd?’ Zij kende ze.
Zij kende ze!
En langzamerhand begon Boendale te
vinden dat Marijke de Heer een wel erg bijzondere vrouw was. Na de
tweede fles wijn was haar connectie met de moord op Hamers al ver
naar de achtergrond verdwenen. En ach, een vrouw die de Oxford
Camerata kende (en waardeerde!) kon vanzelfsprekend niet slecht
zijn. Niet écht slecht.
Zij nam geen ijs – vanwege de lijn. En
Boendale niet vanwege haar. Dus werd het koffie met cognac. Boendale
voelde zich intens tevreden toen het goddelijke vocht zijn slokdarm
en zijn maag verwarmde en hij hield het er eerder op dat de cognac
een magische liefdesdrank was, dan het door het alcoholpercentage
van omstreeks de veertig kwam.
‘Zullen we gaan?’ vroeg ze. En al had ze
hem om zijn bankrekeningnummer inclusief pincode gevraagd, hij had
het haar niet kunnen weigeren. Toen ze een half uur later in haar
kamer de liefde bedreven, wist hij het zeker: geluk bestond. En toen
hij even later tegen haar warme lichaam in slaap viel, was zijn
laatste gedachte ‘Margareth, ik hou van je’.
Maar toen hij de volgende morgen alleen
en in zijn eigen kamer wakker werd, had hij het gevoel dat hij op
een gletsjer had geslapen.
³³³
Het was druk in de Tilburgse
stadsschouwburg. De voorstelling van een populaire randsteedse
komiek die kosten, moeite, noch toeschouwers spaarde, was al maanden
uitverkocht. Taxi’s stopten voor de deur en vanuit de twee
dichtstbijzijnde parkeergarages drentelde een gestage stroom
liefhebbers van de grove lach zich naar de grote glazen deuren, de
hal door en de brede trap op naar de garderobe. En verder, op jacht
naar koffie. Bekenden groetten elkaar luidruchtig en met stevige
klappen op schouders, terwijl anderen conversaties voerden die vele
tientallen meters leken te moeten overbruggen.
Hoewel Jorna geen kaartje had – en zich
daar bijzonder gelukkig om prees – had hij de suppoost onder aan de
trap weten te overtuigen van de noodzaak om hem door te laten.
‘Ik moet Ingrid dringend spreken,’ had
hij de man bezworen.
‘Ingrid? Welke Ingrid?’ informeerde de
suppoost onvriendelijk.
‘Nou kom op zeg,’ riep Jorna en wees
ongeduldig naar boven. ‘Ze werkt daar. Bij de garderobe.’ De
schouwburgmedewerker dacht een ogenblik na. De rij achter Jorna
groeide gestaag.
‘Ik geloof dat ze vanavond koffiedienst
heeft,’ zei hij toen. En deed een stapje opzij.
Er werd op drie plaatsen koffie
geschonken. Maar twee ervan vielen af, omdat daar alleen mannen of
oudere vrouwen achter de bar stonden. De drie meisjes van het derde
verkooppunt konden evenwel alledrie voor Ingrid doorgaan. Eentje was
er blond met twee lange vlechten. Zo weggelopen uit een goedkope
Zweedse seksfilm uit de jaren zestig, dacht Jorna. Té veel Ingrid,
derhalve. De andere twee waren brunettes. Hij sloot aan in de rij
bij de langste, de aantrekkelijkste, het meisje van wie hij hoopte
dat het Ingrid zou zijn. De ander was net iets te mollig.
Toen ze hem koffie gaf en zijn
anderhalve euro aannam, raakte hij even haar hand aan.
‘Ingrid?’
Ze keek hem aan.
‘Ja?’
‘Zo dadelijk, als iedereen naar binnen
is, wil ik je even spreken.’ En toen ze hem wantrouwig bleef
aankijken, voegde hij er geroutineerd ‘Politie!’ aan toe. Hij had
het Boendale nooit horen zeggen, maar hij was er van overtuigd dat
het zo moest klinken. Met zijn koffie in één hand en zijn
portemonnee in de andere, zocht hij een plaatsje waar hij rustig kon
drinken en tegelijkertijd Ingrid in de gaten kon houden. Misschien
was ze de heilige onschuld zelve, maar als dat niet zo was, mocht
hij haar niet uit het oog verliezen. In deze drukte kon hij haar
makkelijk kwijt raken.
Maar ze bleef op haar post, glimlachte
plichtmatig tegen bezoekers die een flauwe opmerking maakten en
werkte verder snel en accuraat. Niks mis mee.
‘Het gaat over Joris Berg,’ lichtte
Jorna toe, toen het meisje zich kort na aanvang van de voorstelling
bij hem voegde. Overal om hen heen klonk het geluid van lege
koffiekopjes die verzameld werden. En vanachter de gesloten deuren
klonk applaus. De artiest kwam op.
‘Je kent Joris Berg, heb ik begrepen?’
‘Wie zegt dat?’
Jorna haalde hij schouders op. En
daarmee al het vlees tot aan zijn heupen. ‘Iedereen. Ik ben in je
stamkroeg geweest en...’ Het was afdoende.
‘Ja, ja, ik ken hem. Wat is er met ‘m?’
Jorna beet even peinzend op zijn lip.
Wist ze echt van niks? Of speelde ze toneel? Dat gebeurde tenslotte
wel vaker in deze omgeving. Hij besloot haar te overdonderen.
‘Mevrouw, u bent bij hem geweest op de
avond van zijn dood.’ Hij doseerde zijn stemvolume precies zo dat
niemand hem verder kon horen. Terwijl zij toch schrok van het
geweld. Het was een truc, kwestie van onder het praten voortdurend
‘blabla’ denken.
‘Is ie dood?’ informeerde het meisje met
een benepen stemmetje.
‘Zo dood als een pier, mevrouw,’ zette
Jorna zijn declamatietoon voort. ‘Zoals u zou behoren te weten.’
Hij zag hoe het meisje tegenover hem
bleek en rood tegelijk werd. Een hoogst eigenaardig soort roze was
het gevolg. De rosé van Albert Heijn, dacht Jorna, die had ook dat
bleke kleurtje. Ondanks haar fysieke onbehagen, reageerde ze niet
zoals gewenst. Ze schudde haar hoofd. En Jorna dacht na. Hij zat
hier gewoon een eind weg te bluffen. En dan was het natuurlijk wel
de bedoeling dat zij daar intuinde. Zo kon ie wel aan de gang
blijven. Hij dacht aan Boendale. Wat zou die nou doen? Misschien had
zo’n politionele loopbaan toch ook zijn voordelen. Wist je tenminste
wat je moest zeggen als de verdachte ontkende. Hoewel, verdachte.
Wat wist hij nou eigenlijk van dit meisje? Dat ze bevriend was met
die zelfmoordenaar. En dat ze de andere ochtend gebeld had. Als dat
tenminste geen andere Ingrid geweest was. Weet je hoeveel Ingrids er
in Tilburg zijn, had Boendale hem vorige week donderdag gevraagd.
‘Je hebt donderdagochtend Bergs
benedenbuurvrouw gebeld.’
Ze knikte.
‘Waarom?’
‘Voor Joris.’ Jorna moest zich inspannen
om haar te verstaan. Hij ging er zelf ook zachter van praten.
‘Waarom?’ vroeg hij weer.
‘Ik wilde wat afspreken voor ’s avonds.’
‘Je stuurde de buurvrouw naar boven en
hing op.’
Ze schudde nauwelijks merkbaar van nee.
‘Ik heb zeker vijf minuten gewacht, maar ze kwam niet terug.’
‘Logisch, ze had een lijk gevonden.’
‘Ik dacht dat... Iedereen weet dat ze
iets met mekaar hadden, Joris en Sanne. Stiekem natuurlijk. Tegen
mij zei hij altijd dat er niks was, maar...’
‘Er was ook niks,’ zei Jorna. Ze keek
hem aan.
‘Ze dachten allebei dat de ander niks om
ze gaf. Zodoende.’
En ineens begon het meisje onbedaarlijk
te huilen. Twee, drie collega’s kwamen naar haar toe. Jorna stond
op. En haalde een stukje papier tevoorschijn. ‘Ik wil alleen even je
precieze naam en adres,’ zei hij, zich niet storend aan de langzaam
groeiende groep bezorgde barkeepers en garderobemeisjes.
Toen hij alles genoteerd had, liep hij
met zijn zware lijf deftig de schouwburg uit.
³³³
Heb ik geslapen? Ik voel me zo moe,
zo zwak. Waar is papa? Hij moet me hier uithalen. Want ik voel me
ziek. Ik ben bang. Ik...
Er is geen licht, geen geur. Laat
me toch slapen.
³³³
Voor een eigenaar van een tamelijk klein
hotel hield de heer Steinz zich wel erg op de achtergrond. Behalve
als er afgerekend moest worden, kwam hij zijn kleine kantoortje
naast de receptie liefst niet uit. En als het hem al tegenviel dat
twee van de vijf gasten zo kort na elkaar voortijdig vertrokken, dan
liet hij er in ieder geval ook niks van merken. Hij stond Boendale
beleefd te woord toen die ‘een telefoontje van thuis’ opvoerde als
reden voor zijn overhaaste vertrek.
‘Die mevrouw De Heer is vanmorgen vroeg
ook al vertrokken,’ zei de hotelier met een hoog stemmetje op een
toon die de inspecteur verder tamelijk neutraal voorkwam. Maar van
het vertrek van Marijke had Boendale zich inmiddels ook al
vergewist. Hij speelde even met de gedachte om te vragen of de ander
enig idee had hoe hij vannacht in godsnaam in zijn eigen kamer
verzeild was geraakt, maar die opwelling liet hij meteen als zijnde
te absurd voor woorden, varen. Als hij zelf niet wist wat er met hem
gebeurd was, hoe moest een ander dat dan weten? Het enige dat hij
zich nog herinnerde was Marijkes naakte lichaam, maar zelfs dat kwam
hem nu voor als een of andere eigenaardige hallucinatie.
En toen hij rond het middaguur
Etten-Leur voorbijreed, had hij niet eens meer de behoefte om af te
slaan en Marijke thuis op te zoeken. Hij had gewoon teveel gezopen
en zich ongetwijfeld op een vreselijke manier belachelijk gemaakt.
Toch voelde hij even met zijn hand in zijn binnenzak naar het
briefje met haar adres. Dat had hij opgeschreven, nadat hij in het
gastenboek had ontdekt dat ze tegen hem gelogen had, inmiddels een
mensenleven geleden.
Thuis zette hij een cd met muziek van
Palestrina op, schonk een glas whisky in en ging in zijn grote leren
fauteuil zitten. Hij probeerde zijn gedachten te ordenen, maar dat
lukte de laatste tijd steeds minder. Hij nam de afstandsbediening en
zette de tv aan. Zonder geluid. De onderwaterbeelden van twee
zeeschildpadden die fraai bewogen op de muziek van Palestrina,
brachten hem enigszins tot rust. En binnen een paar minuten viel hij
in slaap.
³³³
Die zilveren aansteker begon steeds
zwaarder te wegen. Annemarie Vos besefte dat ze er nu niet meer mee
voor de dag kon komen. Al twee dagen brandde het ding haar tas uit,
zonder dat ze er met Delbée over had gesproken. Waarom was ze zo
stom geweest? Ongetwijfeld speelde Delbées neerbuigende houding
tegenover haar daarbij een rol. Natuurlijk, Boendale was ook een
arrogante zak. Ze begon te geloven dat dat iets met het
inspecteurschap te maken had. Maar bij Boendale was die
hooghartigheid gebaseerd op zelfkennis. En bij Delbée op gebrek
daaraan.
Maar de belangrijkste reden was
vanzelfsprekend haar eigen gekwetste ego. De manier waarop Delbée
haar met een eenvoudig handgebaar opzijzette. Gewoon, waar de
familie Hamers bij zat. En daarom had ze niks gezegd, toen ze vlak
naast de deur van het café die aansteker had zien liggen. Nauwelijks
zichtbaar in een spleet tussen de planken vloer en de plint. Eerst
had ze het ding gewoon willen laten liggen. Als de ongeëvenaarde
inspecteur Delbée het ding al over het hoofd zag, wie was zij dan om
wél een dergelijke ontdekking te doen. Pas op het laatste moment had
ze besloten om hem nog even op te halen. ‘Mijn tas vergeten,’ had ze
gezegd. En toen ze weer naar buiten kwam, had ze zich ineens
ontzettend superieur gevoeld. En dat voelde best een lekker.
Maar wat nu? Nu kon ze er dus helemaal
niks mee. Er verscheen een glimlach op haar gezicht. Natuurlijk. Zij
kon er niks mee. Maar iemand anders wel.
Als het iets was, natuurlijk. Maar het
was wel iets. Het moest wel iets zijn. Een dure zilveren aansteker
met de letters SM erin gegraveerd.
³³³
Ingrid Stühr woonde in een troosteloze
flat vlakbij station Tilburg West. Het was een deel van de stad waar
Jorna niet graag kwam. Het ontbeerde de sfeer en de kroegen die een
stad leefbaar maken. Althans volgens Jorna’s definitie van
leefbaarheid. Die zich min of meer nauwkeurig liet begrenzen door de
ringbanen om het stadscentrum.
In Ingrids flatje woonden nog twee
andere meisjes, eentje met kort, zwart, piekerig haar en een lief
gezichtje en een rossige met een grappig spleetje tussen haar
tanden. Leuke meiden, vond Jorna. Ze heetten Bab en Janneke en ze
deelden samen de grootste slaapkamer, vertelde Ingrid. Zij had in
haar eentje de kleine kamer. De woonkamer, de keuken en de badkamer
vormden het gezamenlijke terrein, waar de twee flatgenoten zich niet
lieten wegsturen. Het gesprek vond derhalve plaats in het kamertje
van Ingrid, waar ze beiden op het bed plaats namen.
‘Je wist het echt niet, hè? Van Joris,’
opende Jorna met een voor zijn doen erg zachte stem. Het leek hem
vooralsnog het beste om de twee meisjes in de woonkamer niet te
laten meegenieten. Ingrid schudde van nee. En zweeg. Jorna dacht na.
En zuchtte.
‘Hoe lang kende je Joris al?’
Ze haalde haar schouders op. ‘Een jaar
of zo,’ zei ze. ‘We komen in dezelfde kroegen.’
Jorna knikte. ‘En sinds wanneer… eh…’
Ze toverde een flauw glimlachje
tevoorschijn. Beetje melancholiek vond Jorna. ‘We zijn gewoon goeie
vrienden,’ zei ze. En stokte toen ze zag dat Jorna zijn wenkbrauwen
optrok.
‘We waren precies één keer met elkaar
naar bed geweest, ja,’ zei ze toen. Heel even fel. Maar halverwege
de zin had ze haar matte toon al weer terug.
‘Afgelopen woensdag,’ begreep Jorna.
Maar ze schudde haar hoofd weer.
‘Dat was de tweede keer,’ antwoordde ze.
‘Stom, want de eerste keer was maanden geleden. En meteen daarna
hebben we besloten dat we beter gewoon goeie vrienden konden
blijven. Omdat ik… Maar afgelopen woensdag zat hij nogal flink in de
put, en toen… ach, laat maar. ’
En omdat Jorna geen getrainde
rechercheur was, verzuimde hij het om door te vragen. In plaats
daarvan wilde hij weten waarom ze donderdagmorgen gebeld had.
‘Hij was hartstikke lam, toen ik ’s
avonds bij hem weg ging. Ik wilde gewoon weten hoe het met hem was.
Verder nog iets?’ probeerde ze ineens het gesprek te beëindigen. En
dat met een succes dat zij bij Boendale nooit zou hebben gehad. Want
Jorna stond op en liep het kamertje uit. Ingrid volgde om hem uit te
laten. In het kleine halletje keek Jorna nog even door de open deur
de woonkamer in. De twee meisje waren innig in een fikse tongzoen
verwikkeld. Geschrokken keek Jorna de andere kant op. Naar waar
Ingrids gezicht weer datzelfde melancholieke lachje vertoonde. ‘Het
was gewoon niks voor mij. Dat met Joris,’ zei ze. ‘Ik wist dat
eigenlijk ook wel. Ik ben meer van…’ Ze maakte met haar hoofd een
beweging naar de twee meisjes.
‘O,’ reageerde Jorna een beetje dommig.
‘Heb jij ook een vriendin?’
‘Voorlopig ben ik alleen maar
invalkracht,’ zei ze en ze had zichtbaar plezier in de manier waarop
Jorna’s mond langzaam open zakte. Niet eens uit verbazing. Gewoon
uit puur onbegrip. Hij had werkelijk geen idee waar ze het over had.
‘Ze zijn allebei nogal druk met hun
studie en zo,’ legde ze bereidwillig uit. ‘Als er eentje weer eens
een avondje in de bieb doorhaalt, val ik soms in.’ Jorna begreep het
nog steeds niet. ‘Als bedgenoot. Gelegenheidsminnares. Stoeipoes.’
En ze schoot hard in een schelle lach, toen Jorna zich na een
vluchtig gemompelde groet uit de voeten maakte.
Eenmaal buiten duurde het nog minstens
vijf minuten voordat zijn ademhaling weer een beetje in het gerede
was. Hij keek naar boven en schudde zijn hoofd. ‘Mijn hemel,’
mompelde hij. ‘Dat zulke dingen bestaan! In Tilburg!’ Haastig liep
hij terug in de richting van het centrum, terwijl hem alle vragen te
binnen schoten die hij had willen stellen.
<< vorige aflevering
volgende
aflevering >> |