Jan de Jong:
Tussen moord en daad
Aflevering 13: Hoofdstuk 6 [2]
Boendale moest lachen toen hij het pakje
opende en de anonieme brief in het handschrift van Annemarie Vos
las. Behalve het kattebelletje met een paar verduidelijkende
opmerkingen bevatte het pakje alleen een zilveren aansteker. Met de
initialen SM erin gegraveerd. Mooi, hier kon hij mee verder. De
inspecteur stopte de aansteker in zijn zak en besloot om op de Korte
Heuvel bij Weemoed een glas tripel te gaan drinken.
‘Heb je Jorna de laatste tijd nog
gezien?’ vroeg hij aan de kastelein, een vroegoude dertiger die de
drukte van één klant al nauwelijks kon bijbenen. De man schudde zijn
hoofd.
‘Da’s toch al gauw weer een week of wat
geleden,’ sprak hij langzaam.
‘Jammer,’ reageerde Boendale. ‘Ik had
gehoopt dat ik hem hier zou treffen.’
‘Nee, dus,’ antwoordde de kastelein
opgelucht. En hij verdiepte zich weer in zijn krant. Omdat Boendale
de gezondheid van de kroegbaas niet in gevaar wilde brengen,
bestelde hij geen tweede tripel, maar legde wat geld op het buffet
en vertrok. Naar de Korenbeurs dan maar. En daarna naar het Wapen
van Tilburg en naar Centraal. Waarna hij tenslotte toch weer bij
d’Anvers uitkwam. Waar Jorna net weg was. Zonder zijn waardigheid en
zijn handvol tripels uit het oog te verliezen spoedde hij zich door
de Heuvelstraat naar de Heuvel en de Korte Heuvel, waar hij
tenslotte Jorna precies voor de deur van Weemoed inhaalde.
‘Jonge vriend, je bent weer boven
water,’ klonk Jorna verheugd. ‘Kom vlug mee naar binnen, want ik heb
je een opwindend verhaal te vertellen. Waarschijnlijk vind je het in
jouw situatie zelfs een zéér opwindend verhaal.’ Binnen bestelde hij
zonder zich om de conditie van de kastelein te bekommeren meteen een
tripel en een kouwe ouwe. Hetgeen sneller werd aangevoerd dan
Boendale had durven bevroeden.
‘Ik ben de Ingrid van Joris Berg op het
spoor gekomen,’ verklaarde hij na een eerste slok. ‘Die zich
welgeteld twee keer door de betreurde Joris heeft laten beslapen –
onder andere op die noodlottige avond, trouwens – en die zich
vervolgens weer vol hartstocht op de damesliefde heeft gestort.’ Hij
keek Boendale met een brede lach aan. Klaar om diens welgemeende
complimenten in ontvangst te nemen. Die Boendale gaf door nog eens
te bestellen.
‘Ons verrukkelijke Ingridje woont samen
met twee andere beeldschone potjes die in wisselende samenstellingen
met elkaar de koffer induiken,’ begon Jorna een verhaal dat tot in
de meeste details gelogen zou worden als Boendale hem had laten
uitspreken. Maar dat deed hij niet.
‘Ik heb ook iets,’ begon hij.
‘Ach ja, die Domburgse dame,’ viel Jorna
hem al na een paar woorden in de reden. ‘Vertel, jonge vriend,
vertel!’
En Boendale deed gedurende een klein
uurtje en vier consumpties gedetailleerd kond van zijn
wederwaardigheden van de afgelopen dagen. Waarbij het hem warempel
lukte om bij Jorna een zekere mate van zwijgzaamheid te
bewerkstelligen.
‘Sjonge,’ mompelde Jorna bedeesd toen
Boendale was uitgesproken. ‘En ik dacht dat ík iets bereikt had.’
‘Maar dat heb je ook,’ snoof Boendale
verontwaardigd. ‘Jij hebt de meest onmogelijke opdracht van allemaal
volbracht. In Tilburg en wijde omgeving heb jij uit duizenden
kandidaten de enige juiste Ingrid tevoorschijn getoverd. Da’s ook
niet mis.’
‘En er is nog iets,’ vulde Jorna aan.
‘Ik ben vorige week vrijdag door Mohrmann benaderd om zijn
dochtertje te helpen zoeken. Van wie jij…’
‘… de aansteker hebt,’ vulde Boendale
bijna juichend aan. Hoofdstuk één, les één van het Handboek
Rechercheur bleek toch weer te kloppen. Er bestond inderdaad geen
toeval. Boendale trok ineens een ernstig gezicht.
‘Mijn waarde Jorna,’ begon hij. ‘Goede
vriend. Totdat de Grote Onwetende Commissaris Goedentijd besluit om
mij weer in de schoot van het korps op te nemen, benoem ik jou
hierbij officieel tot hulpsheriff.’
Jorna glunderde. De twee mannen besloten
nog een glas op de benoeming te drinken en begonnen zich zo
langzamerhand af te vragen waar zij die avond zouden aanschuiven om
te eten. Elk voorstel van de een stuitte op zwaarwegende bezwaren
van de ander. Tenslotte werden zij het eens over de Mexicaan van een
paar deuren verderop. Maar inmiddels leek het overbruggen van die
afstand in hun door de alcohol verzwaarde beleving een onderneming
van jewelste.
³³³
Willem lag na een doodvermoeiende dag op
de bank en verkeerde bijna in coma. Annemarie Vos stond in de keuken
een kastje te schuren, waarna ze het opnieuw van een mooie laag
vernis wilde voorzien. De telefoon was al drie keer overgegaan,
voordat ze zich realiseerde dat Willem niet opnam.
‘Telefoon!’ riep ze vanuit de keuken.
Maar er kwam geen reactie. Mopperend veegde ze haar handen af aan
haar kapotte T-shirt en liep de woonkamer in. Voordat ze bij het
toestel was, hield het evenwel op met rinkelen.
‘Verdomme, Willem,’ zei ze. Waarna ze
het gesnurk van haar vriend pas hoorde. ‘Lekker makkelijk,’ zuchtte
ze, terwijl ze terug naar de keuken wilde lopen. Maar op dat moment
ging de telefoon opnieuw.
‘Vos,’ zei ze kortweg. Het was de
centrale. Er was een lijk gevonden in de Piushaven. Of ze er maar
meteen heen wilde gaan. Delbée was ook al onderweg.
‘Ik ben weg, Willem,’ zei ze half in de
richting van het gesnurk. En zonder zich de moeite te getroosten om
een berichtje achter te laten, trok ze haar oude blauwe jack aan,
pakte de sleutels van de Kadett van de keukentafel en liep de deur
uit.
Het was kwart voor tien toen ze uit haar
auto stapte. Een van de agenten in uniform herkende haar en kwam
naar haar toe.
‘Goedenavond, brigadier.’
‘O ja?’ reageerde Vos verwonderd. ‘Wat
is er gebeurd?’
‘Een man van een jaar of…’ De agent
stokte, toen hij zag dat Vos hem eenvoudig de rug toekeerde en op de
dokter afstevende, die juist een stuk wit plastic over het hoofd van
de drenkeling trok.
‘Hij is ongeveer een uur of anderhalf
dood. Misschien twee uur,’ begon de dokter zonder dat zij iets
hoefde te vragen. ‘Een man. Tussen de veertig en de vijftig. Flinke
bos grijs haar. Vrij lang en mager. Had geen identiteitspapieren bij
zich.’
‘Verdronken,’ stelde Vos vast. Maar de
dokter schudde zijn hoofd.
‘Zijn nek is gebroken,’ zei hij.
‘Misschien is hij wat ongelukkig
gevallen.’
‘Misschien,’ reageerde de arts. ‘Maar
misschien ook niet. Wacht mijn rapport maar af, brigadier. Morgen
weten we waarschijnlijk meer. Kan het lichaam weg?’
Vos keek wat hulpeloos om zich heen.
‘Inspecteur Delbée is nog onderweg,’ zei ze.
‘Delbée?’ vroeg de dokter. ‘Dan denk ik
dat ik alvast maar eens naar huis ben. Is Boendale nog met
vakantie?’ Vos knikte.
‘Goeie vent, die Boendale van jullie.’
‘O?’ reageerde Vos verwonderd. ‘Ik dacht
anders dat jullie elkaar niet zo lagen.’
De dokter haalde zijn schouders op. ‘Je
moet privé en zakelijk gescheiden kunnen houden, brigadier. Boendale
is een prima vakman.’ Hij liep naar zijn auto, maar na een meter of
vijf draaide hij zich om. ‘Maar privé zou ik hem wel kunnen
schieten.’
Toen inspecteur Delbée een paar minuten
later arriveerde, vroeg hij meteen waar de dokter was.
‘Al weg,’ zei Vos. ‘We krijgen morgen
zijn rapport. Agent IJsbrandt daar, heeft de mensen gesproken die
hem gevonden hebben. Twee bejaarden die aan het wandelen waren.’
‘En waar zijn die?’
‘Ook weg, denk ik. Ik heb ze in ieder
geval niet gezien. En ik ben hier toch al minstens een kwartier.’
De inspecteur begreep de verwijzing naar
zijn late komst niet. Of hij begreep hem wel, maar besloot er niet
op te reageren.
‘Heeft IJsbrandt alle gegevens?’
‘Dat neem ik wel aan,’ antwoordde Vos
lichtelijk geïrriteerd.
³³³
De volgende morgen wist het Brabants
Dagblad al te melden wie de drenkeling was. De
tweeënvijftigjarige Jacob Berg uit Tilburg. Momenteel zonder werk.
En in het ongelukkige bezit van een strafblad. Iets met gestolen
auto’s.
Boendale kon niet zeggen waardoor zijn
hart steviger te keer ging. Was het die kater, zoals hij er in geen
jaren eentje had gehad? Of kwam het door het bericht over het
verscheiden van Jacob Berg, de man die hem steeds herinnerde aan
hoofdstuk één, les één van het Handboek Rechercheur: toeval bestaat
niet, zeker niet als het zich toevallig voordoet. Was Jacob Berg de
vader van de vorige week gezelfmoorde Joris? Vader en zoon binnen
een week? Zoiets kon zelfs het toeval niet bedenken. Of waren die
twee helemaal geen familie van elkaar?
Hij probeerde eerst Jorna te bellen,
maar daar werd niet opgenomen. Liesbeth was natuurlijk naar haar
werk. En Jorna, ach. Die liet zich nooit zo makkelijk traceren.
Daarom belde hij naar de krant en vroeg naar Menno Appelboom, die
tenslotte niet voor niets één van de getrouwen was met wie hij elke
donderdagmiddag het glas hief bij Meesters. Maar ook Menno was op
pad.
Zou hij het er dan toch maar op wagen?
Ach, waarom ook niet? Hij toetste het nummer in van Annemarie Vos.
‘Kan ik je spreken?’ vroeg hij.
³³³
Intussen stond Jorna bij boekhandel
Gianotten in de rij om twee ochtendbladen af te rekenen. Hij had,
voordat hij zich in het bezoek aan diverse koffiehuizen zou storten,
Trouw en De Morgen uitgekozen, om hem daarbij te
vergezellen. Vóór hem stond een oudere vrouw die voor al haar zeven
kleinkinderen boeken liet inpakken totdat het cadeautjes waren en
Jorna prees zich gelukkig dat een dergelijk ellendig lot hem in het
leven bespaard zou blijven. Geen kinderen, geen kleinkinderen. Dat
was de basis waarop het samenlevingscontract tussen hem en zijn
lieve Liesbeth gestoeld was. En dat nog tot wederzijds genoegen ook.
Omdat het inpakken nogal wat tijd in
beslag nam, besloot hij om De Morgen alvast maar op te slaan
en staande de voorpagina te gaan lezen.
Er kwam een vrouw aangelopen in wie
Jorna vanuit zijn ooghoeken Margareth herkende. De vriendin van die
brave Boendale. Ze had zo’n tijdschrift in haar hand dat vooral door
vrouwen met een tamelijk verfijnde smaak werd gelezen en sloot
achter hem aan. Ze zei niets. Herkende ze hem niet? Of juist wel.
Jorna besloot de eer aan zichzelf te houden en draaide zich langzaam
om.
‘Nee maar, als dat de schone Margareth
niet is. Da’s lang geleden. Hoe is het met jou?’
Ze lachte en aarzelde. Slechts met de
grootste reserve gaf zij toe aan de conversatie. Wat wist Jorna? Had
hij Thomas nog gezien de laatste week?
‘Hee, hallo, Eddy.
Ik had je niet gezien, joh. Wat toevallig.’
‘Vergis ik me, of ben jij net als ik aan
een mooie kop koffie toe?’
Weer die aarzeling.
‘Of moet je naar huis? Koffiezetten voor
je dierbare diender met vakantie?’ vroeg Jorna niet al te serieus.
Margareth was even uit het veld geslagen. Thomas met vakantie? Wat
was er nou weer aan de hand? Ze besloot het erop te wagen.
‘Nee, even koffiedrinken kan wel.
Hiernaast?’
Jorna moest even nadenken. Hoezo
hiernaast? Hiernaast was zo’n lunchroomachtig zaakje waar
bejaarde dames tot hun oksels in de slagroom zaten terwijl ze koffie
met een chocoladebol nuttigden. Maar à la. Je
moest alles in een leven een keer geprobeerd hebben.
‘Hiernaast is prima,’ zei hij daarom.
En het viel niet tegen. De koffie was
goed en de muziek klassiek.
‘Da’s meer Boendales muziek hier,’
opperde Jorna om iets te zeggen. Margareth volharde vooralsnog in
haar wat afwachtende houding. Die haar overigens prima stond, moest
Jorna toegeven. Hij kon haar verdriet om de ongetwijfeld tijdelijke
scheiding van Boendale natuurlijk niet peilen, maar ze leed er niet
zichtbaar onder. Ze had haar handen onder haar kin gevouwen en keek
hem aan. Ze keek hem zelfs zo aan, dat hij er een beetje onrustig
van werd. Oppassen! dacht hij nog. Nou geen domme dingen doen. Zoals
je mond voorbijpraten. Jij weet van niks, vergeet dat niet.
‘Voor Thomas is Brahms toch een tikje te
modern,’ zei ze. ‘En voor jou?’
‘Een tikje te ouderwets, ben ik bang,’
antwoordde Jorna. ‘Mijn muziek begint zo’n beetje bij de Stones.’
‘Dat is redelijk nieuw voor een kenner
van oude literatuur.’
‘O, maar ik ken zelfs een aantal
oudengelse liederen uit mijn hoofd. Maar die belangstelling is
inderdaad zuiver vakmatig. Ik vind het niet echt mooi of zo. De
woorden wel. Maar de muziek zegt me niks. Ze zouden eens een mooi
rocknummer van zo’n oudengelse tekst moeten voorzien.’
‘Waarom doe jij dat niet? Je bent toch
dichter?’
‘Mevrouw!’ snoof Jorna verontwaardigd.
‘Ik mag dan dichter zijn, maar daarom ben ik nog geen tekstdichter!’
Margareth schoot in de lach. Even. Ze
zat hier tenslotte niet om te lachen.
‘Je zei dat Thomas vakantie had…’ begon
ze aarzelend.
‘Maar weet je dat dan niet?’ Keurig.
Precies de juiste toon getroffen. ‘Er is een nieuw soort commissaris
tussen de veldwachters verschenen. En de man die jij de jouwe mag
noemen, had al binnen een week bonje met hem. En toen moest hij maar
met vakantie. Hij is eerst nog voor een paar dagen naar zee
gevlucht. Maar ik heb hem gisteren al weer in de stad zien
rondwaren. Eh…’Hij besloot het er op te wagen. ‘…dat behoor jij toch
allemaal te weten. Beter dan ik in ieder geval.’
‘Heb je hem nog gesproken?’ negeerde
Margareth zijn opmerking. Jorna dacht na. En keek daarbij zonder
gêne naar de prachtige donkere ogen, de volle mond, de mooie lange
zwarte haren van de vriendin van zijn vriend. En prees zich gelukkig
een heer met fatsoen te zijn, daarbij geholpen door een
ongelooflijke en amateuristische onbekwaamheid als het op versieren
aankwam.
‘We hebben gisteren samen gegeten, als
ik het me goed herinner.’
‘En waar hebben jullie het over gehad?’
‘Over moord.’
‘Moord?’
‘Ja, een Boendale laat zich niet zo
eenvoudig op een zijspoor zetten, zoals je weet. Hij gaat gewoon
door met moorden. Eh, oplossen dan. Maar jij…’
‘Ik ben bij hem weg, Eddy.’ Hoewel Jorna
dat natuurlijk al bijna een week wist, kwam de mededeling toch
behoorlijk aan. Hij wist niet zo een, twee, drie wat hij hierop
moest zeggen. ‘Weet je dat zeker?’ vroeg hij tenslotte maar. Ze
knikte slechts. En slikte iets weg. Jorna zag het en begon zich
nerveus in de handen te wrijven.
‘Ik denk dat ik nog even om koffie ga
roepen. Jij?’ Ze knikte weer. Er verscheen nu ook iets op haar
gezicht wat in de verte familie was van de glimlach. En Jorna
besloot dat Boendale alles in het werk moest stellen, om deze
geweldige vrouw te behouden.
Maar eerst moest er koffie komen.
³³³
Omdat Annemarie maar even weg kon van
het vele bureauwerk waar Delbée haar mee opgescheept had, hadden ze
om elf uur bij De Korenbloem afgesproken. Dat was vlak bij het
politiebureau en desondanks waren noch zij, noch Boendale daar erg
bekend. Nu gezien worden met haar oude partner kon haar loopbaan
slechts schaden.
‘Hoe is het met je?’ vroeg ze na de
eerste sociale plichtplegingen.
‘Wist jij dat de dochter van Mohrmann
vermist wordt?’ negeerde Boendale de vraag naar zijn persoonlijke
welbevinden.
‘Ik heb zoiets in de krant gelezen, ja.
Maar er ligt geen aangifte voorzover ik weet.’
‘Die aansteker die je mij hebt
gestuurd…’
‘Ik?’ lachte ze.
‘…die is volgens mij van Sylvie Mohrmann.’
Vos glimlachte. En daarna had ze nog een
paar minuten gezwegen. Minuten die de twee rechercheurs drinkend en
in hun koffie starend doorbrachten.
‘Weet je al meer?’ vroeg Vos tenslotte.
‘Ik ben met vakantie,’ antwoordde
Boendale alleen maar.
‘Een heilzame vakantie, vooral voor je
aanzien in het korps.’
‘Hoe bedoel je?’
‘Het onderzoek ligt volledig op zijn
reet.’
Boendale schoof wat ongemakkelijk op
zijn stoel heen en weer. Hij kon er maar niet aan wennen dat een
vrouw als Vos een dergelijk taalgebruik hanteerde.
‘Want?’
‘Delbée maakt er een zootje van. We
hebben een lijk, een getuige die ontzien moet worden en verder geen
enkel spoor.’
‘We hebben een aansteker die jij
achterover hebt gedrukt.’
Vos knikte haast onmerkbaar.
‘Of is er nog meer?’ informeerde
Boendale.
‘Kleinigheden. Volgens de kersverse
weduwe Martha Hamers was er nog niemand in het café geweest toen de
overval plaatsvond. Maar haar schoondochter heeft tijdens het
politieonderzoek nog een leeg flesje opgeruimd. Dat soort dingen.’
‘Misschien stond dat er nog van de
vorige dag?’
‘Verder was alles van die dag daarvoor
wel opgeruimd. Waarom zouden professionals een colaflesje over het
hoofd zien. In een minstens twintig jaar oude routine, laat je dat
niet staan. Opruimen is opruimen.’
‘Komen jullie vandaag nog in Loon op
Zand?’
‘Nee,’ zei Vos. ‘Daar komen we vandaag
niet. En als het aan Delbée ligt, komen we er nooit meer.’ Boendale
fronste vragend zijn wenkbrauwen.
‘Die mensen zijn slachtoffer,’
verklaarde Vos. ‘Die mag je niet nodeloos lastigvallen.’
‘Ik heb een hekel aan slachtoffers
zonder een goed verhaal. Ik denk dat ik er vanmiddag maar eens
langsga. Gewoon, informeel.’
Jij bent nooit informeel, wilde Vos
zeggen. Maar dat deed ze niet. In plaats daarvan bestelde ze nog
eens koffie.
‘Trouwens,’ zei ze halverwege het tweede
kopje. ‘Ze hebben de vader van Joris Berg uit de Piushaven gevist.’
‘Weet ik,’ reageerde Boendale laconiek.
‘Maar de zaak Berg heb ik uitbesteed. Ik ga me eerst eens met de
moord op Wouter Hamers bezighouden.’
<< vorige aflevering
volgende
aflevering >> |