Jan de Jong:
Tussen moord en daad
Aflevering 14: Hoofdstuk 7 [1]
7.
Plus bele
que flor
est, ce
m’est avis,
cela a qui
m’ator
[Codex Montpellier]
Wies Hamers wilde het café juist
afsluiten, toen Boendale uit zijn auto stapte en naar de deur liep.
‘U gaat al sluiten?’ informeerde hij
opgewekt.
‘We hebben er allemaal niet meer zo’n
zin in,’ legde de schoondochter uit. ‘Bovendien is er vanavond een
avondwake in de kerk.’
‘En morgen de begrafenis,’ begreep
Boendale.
Ze knikte. ‘Het lichaam van mijn
schoonvader is gisteren vrijgegeven. O, maar dat wist u natuurlijk.’
‘Natuurlijk. Zou ik toch nog even met u
kunnen spreken?’
Met een nauwelijks onderdrukte zucht
draaide ze de deur weer van het slot en liep naar binnen. Achter
Boendale sloot ze deur weer af.
‘Waar is mevrouw Hamers, eh, uw
schoonmoeder?’ wilde Boendale weten.
‘Bij een vriendin in Waalwijk. Daar
slaapt ze sinds eergisteren. Het werd haar allemaal een beetje te
veel hier. Begrijpt u?’ Boendale knikte dat hij het snapte.
‘En hoe gaat het met u?’
Ze keek hem een beetje argwanend aan.
‘Wat denkt u? Moe, natuurlijk. Het gaat je niet in je kouwe kleren
zitten.’
‘U bent de schoondochter…’ begon
Boendale een vraag die zij abrupt afbrak.
‘Mijn man is al jaren dood. Tenminste,
dat denken we.’ Ze stopte even. Overwoog ze wat ze wel en niet zou
vertellen? ‘Hij is gewoon ’s morgens naar zijn werk vertrokken. En
’s avonds niet thuisgekomen. Niemand heeft hem ooit nog gezien. Soms
verbeeld ik me wel eens dat ie met een of andere blonde del op de
Bahama’s zit of zo. Maar waar zou een man als Theo een blonde del
vandaan moeten halen? Laat staan dat hij genoeg geld zou hebben voor
de Bahama’s.’ Er volgde een harde hoge hik waar Boendale van schrok.
En die voor een soort van schampere lach moest doorgaan, begreep
hij. ‘Nee, mijnheer, hij is dood. Ik ben al vijf jaar weduwe, maar
dan zonder het respect en de uitkering van een officiële weduwe. De
mensen kijken toch op een bepaalde manier naar je, als je man zomaar
ineens vertrokken is.’
Boendale loog dat hem dat allemaal erg
speet en liet toen bijna achteloos de naam Mohrmann vallen. ‘Kent u
de familie, mevrouw Hamers?’
Ze leek oprecht verbaasd. ‘Nee. Of ja,
van horen zeggen. Mijn zus heeft een tijdje bij die garage gewerkt.
Gewoon, op de boekhouding. Maar die is er ook al jaren weg. Hoezo?’
‘Hoe heet uw zus?’
‘Waarom wilt u dat weten? Wat is er met
Marijke? Wat…’ Ze stokte. Boendale registreerde een lichte paniek.
Of kwam het gewoon door de stress van de afgelopen dagen?
‘Het is niets,’ probeerde hij haar
gerust te stellen. ‘Ik ben ook nog met een ander onderzoek bezig. Ik
moet de dingen wat beter uit elkaar houden.’ Het klonk belachelijk,
maar op Wies Hamers hadden zijn woorden toch een min of meer
geruststellend effect.
‘Maar daar kwam u dus niet voor,’ stelde
ze ineens betrekkelijk nuchter vast.
‘Nee,’ redde Boendale vlug de situatie.
‘Hebt u tijd om nog even kort de dag van de moord met mij door te
nemen?’
³³³
Zoals Boendale al had vermoed, was de
relatie tussen het lijk uit de Piushaven en dat van vorige week uit
de Bisschop Zwijsenstraat ook Jorna opgevallen. Samen met Menno
Appelboom en een paar borrels (en bier voor de journalist) probeerde
hij op een terras op het Piusplein wat klaarheid in de zaak te
brengen.
‘Volgens Boendale bestaat het toeval
niet,’ verzuchtte Jorna. ‘Maar dan kan je wel bezig blijven. Wat
zegt het bijvoorbeeld over ons gesprek dat er op dit moment twee
bussen langskomen. Én een bestelauto van een ongetwijfeld nijvere
loodgieter?’
Appelboom wist het niet. ‘Boendale gaat
nu eenmaal gebukt onder een ongezonde hoeveelheid
beroepsdeformatie.’ Hetgeen Jorna graag beaamde, waarna hij nog een
bestelling liet aanrukken.
‘Dus jij denkt ook dat het toeval is,’
begon hij weer, toen het gevraagde door een spichtige jongeling voor
hen was neergezet.
‘Jij niet dan?’ kaatste Appelboom de bal
terug. ‘Je begint er telkens weer over.’
‘Waren wij figuranten in een roman van
W.F. Hermans, dan zou ik Boendale zonder mankeren steunen in zijn
overgestructureerde wereldbeeld. Maar wij leven nu eenmaal in de
postmoderne wereld der Grunbergen en Zwagermannen. Waarin iedereen
maar wat doet. Waarin jongens een gevaarlijke cocktail van pillen en
sterke drank tot zich nemen en hun vaders struikelen en verkeerd in
havens terechtkomen, zonder dat er hoegenaamd een verband tussen
beide bestaat. Dus wat moeten wij nou?’
‘Gewoon het spel meespelen,’ opperde
Appelboom na een opmerkelijk lange slok van zijn bier. ‘Natuurlijk
bestaat er geen verband tussen de losse elementen der wereld. Maar
volgens het spel zijn die er wel. Dus we gaan nou gewoon even doen
alsof.’
Jorna glunderde. Hij gunde zijn vriend
deze oplossing van harte. Hij had hem immers zelf kunnen bedenken.
‘Dus als we er een academische kwestie
van maken, en voor de grap net doen alsof dingen wel iets met elkaar
te maken hebben, wat is dan het verband tussen de respectievelijke
doden van vader en zoon Berg?’
‘Ik weet er één,’ riep Appelboom. ‘De
vader hoort van de tragische dood van zijn geliefde zoon en stort
zich, overmand door intens verdriet, in het water.’
‘Hm,’ trok Jorna een bedenkelijk
gezicht. ‘Die is me te makkelijk. Meer iets voor een televisieserie.
Eens kijken: zoon is vermoord. Vader is de daders op het spoor en
wordt zelf het volgende slachtoffer.’
‘Ook niet van enig drama gespeend, dunkt
me. Aan welke oplossing zou een kenner de voorkeur geven, denk je.’
‘Ja, ik ken natuurlijk niet zoveel
kenners. Eens zien. Shakespeare had met allebei wel raad geweten.
Sterker: die had beide gecombineerd en in een antieke setting
geplaatst, zodat de contemporaine elite er niet meteen zichzelf in
zou herkennen. Chaucer daarentegen…’
‘Ik had eigenlijk meer de kenners uit
onze tijden voor ogen,’ viel Appelboon hem in de rede. Het
vooruitzicht op een urenlang college historische Engelse letterkunde
stond hem geenszins aan. ‘Gedegen politiemensen en zo.’
‘Die ken ik al helemaal niet,’
protesteerde Jorna. ‘Al heb ik wel eens een nogal verdienstelijke
aflevering van Inspector Morse gezien. Maar daar kwamen de
verdiensten toch vooral op het conto van de vele sfeerbeelden uit
Oxfordse colleges. En verder… Goh, ik weet het eigenlijk niet.’
‘Wat dacht je van Boendale?’ stelde
Appelboom voor.
‘Onze Boendale?’ riep Jorna op
een toon alsof het een nogal onsmakelijk gerecht was. ‘Maar da’s
toch geen… O, je bedoelde échte kenners. Gewoon uit het dagelijks
leven.’ Hij klonk wel wat teleurgesteld. Appelboom antwoordde niet.
‘Wacht,’ riep Jorna opeens. ‘Ik weet nog
een ontoevallige toevalligheid.’ Hij wees naar een tafeltje een
eindje verderop. ‘Daar zat ik vorige week de krant te lezen en aan
de Ingrid van Joris Berg te denken – die ik toen vanzelfsprekend nog
niet kende. Opeens stond daar dat garagebedrijf voor mijn neus met
die foto van zijn zoekgeraakte dochtertje.’ Hij diepte de enigszins
verkreukelde foto op uit zijn binnenzak en gaf hem aan Appelboom.
Die keek even naar dat vriendelijke, open gezicht met de lange
blonde haren eromheen. Ze leek eerder veertien dan zeventien, vond
hij.
‘Ja?’ zei hij, terwijl hij de foto
terugschoof naar Jorna.
‘Snap je het dan niet?,’ riep die uit.
‘Er is een verband tussen die dooien en het meisje Mohrmann. En ik
ben dat verband!’
Menno Appelboom schoot in de lach. ‘Maar
dan wel een erg uit zijn verband gerukt verband,’ zei hij.
³³³
Voordat hij de sleutel in het slot van
de voordeur stak, hoorde hij al de fraaie stemmen van die vier
Engelse dames die zich bescheiden ‘Anonymus 4’ noemden. Hij herkende
de cd meteen: zij zongen dertiende-eeuwse liederen uit de
Montpellier Codex. Erg op zijn hoede opende hij zachtjes de deur.
Want hoewel de muziekkeuze van goede smaak getuigde, het betekende
toch dat er zich een ongenode gast in zijn appartement bevond. En
als politieman, met vakantie of niet, had hij het niet zo op
ongenode gasten. Terwijl hij de deur langzaam en geluidloos opende,
bekeek hij routineus de stijlen op braaksporen. Maar die waren er
niet. Hoe was degene die daar achter die deur op hem wachtte, dan
binnengekomen? Langs het balkon? Maar hij woonde op de achtste
verdieping! Er was een huismeester met een loper. En op de derde
woonde een oudere dame bij wie Margareth ooit een reservesleutel in
bewaring had gegeven. Maar die zouden geen van tweeën zomaar aan een
wildvreemde een sleutel meegeven.
De deur van de woonkamer stond op een
kier. En omdat de muziek nogal hard stond, kon hij zonder dat het
daarbinnen te horen was, over het krakende parket van de hal bij de
kamer komen. Hij duwde de deur langzaam met één hand open, terwijl
hij zichzelf zo lang mogelijk naast de deur verscholen hield. Het
was zo’n zeldzaam moment dat het bezit van een vuurwapen hem wel
aantrekkelijk leek. Onzinnige gedachte, vond hij meteen. Van
vuurwapens kwamen alleen maar ongelukken.
De deur was inmiddels helemaal open en
hij stak voorzichtig zijn hoofd om de hoek. De kamer was leeg.
Precies zoals hij hem vanmorgen had achtergelaten. Met de fles
whisky en het lege glas op het tafeltje naast zijn leren stoel.
Alleen lag nu op de grond bij de geluidsinstallatie het doosje van
de cd van ‘Anonymus 4’. En dat had er vanmorgen niet gelegen!
Sterker, het was op zijn minst maanden geleden dat hij het plaatje
gedraaid had.
Hij keek de kamer rond. Nee, verder viel
hem niets op. De deur naar het zijkamertje met de boeken stond open.
Maar dat stond ie altijd. Hij liep er heen en stelde vast dat daar
ook alles was, zoals het moest zijn.
En ineens verscheen er een brede lach op
zijn gezicht. Natuurlijk, dat was het. Margareth was terug! Zijn
lief, zijn schoonheid. Waarschijnlijk had ze de cd opgezet, terwijl
ze op hem wachtte. Daarna had ze gemerkt dat er geen wijn in huis
was. Of geen wc-papier. Of wat dan ook. En was ze even om een
boodschap gegaan. Zo meteen kwam ze binnen. Omhelsde hem. Drukte
haar warme lichaam tegen hem aan. En zonder een woord te zeggen,
zouden ze naar de slaapkamer gaan. Zich uitkleden alsof elke seconde
telde. Urenlang de liefde bedrijven.
Terwijl deze gedachten door zijn hoofd
speelden, was hij zelf ook naar de slaapkamer gelopen. Hij wilde
zich even omkleden om er zo voordelig mogelijk uit te zien als zijn
geliefde dadelijk voor hem stond. Het was er donker. Blijkbaar had
hij vanmorgen verzuimd om de gordijnen open te trekken. Hij deed het
licht aan. En voelde hoe zijn adem zich pijnlijk vastzette in zijn
luchtpijp. Dit kon niet waar zijn! Hij droomde. Nee, hij
hallucineerde. Wat had hij verdomme allemaal op vandaag? Koffie met
Vos. Een glas water in het café bij Wies Hamers. Jezus, die zou hier
nu eens moeten zijn, bedacht hij in een flits. Hij sloot zijn ogen
en opende ze weer. Het hielp niet. De dekens van zijn bed bleven
opengeslagen. En op het lichtblauwe onderlaken lag nog steeds het
beeldschone, maar erg dode naakte lichaam van Marijke de Heer.
³³³
Annemarie Vos wilde juist koffie gaan
halen, toen er een wachtmeester naar haar bureau kwam. ‘Er is
telefoon voor je. Ik denk dat je het gesprek ergens wil hebben waar
niemand je kan horen. Want het is de inspecteur.’
‘Dé inspecteur?’
De wachtmeester knikte.
‘Ik heb een lijk gevonden,’ viel
Boendale met de deur in huis. ‘Van een vrouw. Ze heet Marijke de
Heer. Volgens mij is ze een zus van Wies Hamers.’
‘Hm, interessant. Waar ligt ze?’
‘In mijn bed, verdomme.’
Het had Vos net geen tien minuten gekost
om met twee agenten van het hoofdbureau naar Boendales appartement
te rijden. De dokter en de technische recherche had ze ook al
gewaarschuwd.
‘En Delbée?’ informeerde Boendale met
tegenzin.
‘Ik kon hem zo gauw niet vinden,’
antwoordde Vos luchtig. ‘Maar ik heb een briefje op zijn bureau
gelegd.’
Boendale glimlachte. Er waren
verschillende manieren om iemand iets te laten weten. En een briefje
op het bureau was daarvan gegarandeerd de meest omslachtige. Met een
beetje geluk zou Delbée het morgenvroeg pas vinden.
Toen de dokter en de techniek er waren,
nam Vos Boendale mee naar de woonkamer en deed de deur achter hem
dicht.
‘Vertel,’ zei ze slechts. En Boendale
deed verslag van zijn Domburgse belevenissen. Zijn kiesheid deed hem
evenwel besluiten om er maar niet bij te zeggen dat hij met Marijke
de liefde had bedreven. En al helemaal niet hoe deplorabel hij
zichzelf de volgende ochtend in zijn eigen bed had teruggevonden.
Het was ook niet nodig.
‘Ben je met haar naar bed geweest?’
Verdomd goeie rechercheur, die Vos,
dacht Boendale en hij knikte.
‘Is er verder nog iets dat ik moet
weten?’
Boendale dacht na. Natuurlijk, de cd!
‘Er stond muziek op, toen ik binnenkwam. Ik heb de cd-speler
uitgezet voordat jij hier was, maar de cd zit nog in het apparaat.
En het doosje daar op tafel heb ik ook niet aangeraakt. Vos knikte
en maakte een aantekening.
De deur ging open en de dokter stak zijn
hoofd naar binnen. ‘Kunnen jullie even komen?’ Jullie. Meervoud. Het
was blijkbaar nog niet tot hem doorgedrongen dat Boendale in het
gunstigste geval voor onschuldige getuige kon doorgaan. Niet
belangrijker dan die mensen die Jacob Berg in de Piushaven hadden
zien liggen.
‘Kijk,’ wees hij. ‘Dat ze gewurgd is,
had je waarschijnlijk al gezien. Met een touw of een koord of
zoiets. Van blauw materiaal.’ Hij viste met een pincet een paar
piepklein vezeltjes uit de hals van Marijke de Heer. Nee, dacht
Boendale, niet van Marijke de Heer. Hooguit van wat eens haar
lichaam was geweest.
‘Enig idee hoe lang ze al dood is?’
wilde Vos weten. De dokter dacht even na. ‘Hooguit een uur of twee,’
zei hij toen.
‘Ik ben net een half uur thuis.’
Boendale merkte dat hij fluisterde en hij had geen idee waarom. Eén
van de agenten die Vos had meegenomen, kwam met een donkerblauw lint
uit de badkamer. Het droop van het water. Gevonden in de stortbak
van de wc. Vos keek Boendale vragend aan.
‘Da’s de ceintuur uit mijn kamerjas,’
knikte Boendale en het kostte Vos enige moeite om zich haar chef in
een blauwe kamerjas voor te stellen. ‘En nee, ik heb geen flauw idee
wat dat ding in mijn stortbak deed.’
De dokter had Marijkes lichaam
omgedraaid en bestudeerde nu haar nek en schouders. ‘Op het eerste
gezicht zou ik zeggen dat ze hier in bed vermoord is. Waarschijnlijk
was ze toen al naakt. Geen zichtbare sporen dat er nog met het lijk
rondgezeuld is. Maar je weet…’
‘Natuurlijk. Het definitieve rapport
komt later.’ Vos was op een stoel in de slaapkamer gaan zitten om na
te denken. Vanzelfsprekend was Boendale geen moordenaar. Ook al was
de vrouw in zijn bed vermoord. Met zijn ceintuur. Die, voordat hij
de politie belde, redelijk zorgvuldig verstopt was. Wat nu? Er wees
een hoop bewijs (Boendale zou lachen om het woord en zeggen dat het
slechts ‘circumstantial evidence’ was) in de richting van de
inspecteur. Dat vond ongetwijfeld iedereen die hier rond liep.
Delbée zou geen seconde twijfelen en Boendale bij voorkeur geboeid
af laten voeren.
‘Je kunt hier niet blijven,’ zei ze. ‘In
verband met het onderzoek en zo.’ Boendale knikte dat hij het
begreep. ‘Maar ik wil wel dat je in de buurt blijft,’ vervolgde Vos.
‘Ik kan het Mercure-hotel bellen,’
opperde Boendale. Ze knikte. ‘Ik beloof dat ik netjes op mijn kamer
blijf,’ glimlachte de inspecteur en hij had ineens ontzettend veel
zin om Vos een dikke kus op beide wangen te geven. Maar er liep te
veel volk rond. En als ze alleen waren geweest, had hij het nog niet
gedaan.
<< vorige aflevering
volgende
aflevering >> |