INHOUD JAN DE JONG
HOME
SPECIAAL
AUTEURS
TEKSTEN
BRABANTS
AUDIO

CuBra

 

 


Jan de Jong:

Tussen moord en daad

 

Aflevering 19: Hoofdstuk 9 [2]

 

Boendale kreeg geen verbinding op Margareths gsm en op de telefoon van haar ouders had haar moeder uiterst vriendelijk geantwoord dat haar dochter voor een korte vakantie naar België was met een vriendin. Gent of Brugge, dacht ze. Maar het kon ook iets anders zijn. En ja, ze vond het erg fijn dat Thomas nu belde. Hij moest zeker gauw eens langskomen. En met Margareth kwam het vast weer goed; ze praatte veel over hem. Maar half gerustgesteld hing hij op. Hij had maar niets over de foto gezegd.

Meteen daarna ging zijn telefoon. En hoewel hij wist, dat zij het niet kon zijn, voelde hij toch iets wringen in zijn maag, voordat hij opnam. Het was Vos. Ze belde van thuis, voor een nieuw illegaal contact. Tiest Mohrmann had vanochtend eindelijk aangifte gedaan van de verdwijning van zijn dochter. En hij werd op zijn wenken bediend, want vanmiddag was er in het huis dat Liesbeth had aangewezen het lichaam van een jong meisje gevonden. Leeftijd en signalement klopten. Maar ze was nogal toegetakeld door de ratten, zodat er voorlopig van een identificatie door de ouders geen sprake kon zijn. Een eerste en nog onvolledige sectie leerde dat zij kort na haar verdwijning in de kelder was opgesloten en daar verder aan haar lot was overgelaten.

‘Ellendige manier om dood te gaan,’ zei Boendale en hij moest weer aan Margareth denken. Was ze echt in België, of lag ze ook ergens in een of ander afbraakpand te verhongeren?

Toen Vos had opgehangen en Boendale zijn telefoon weer pakte om het nummer van Margareth nog eens te proberen, stokte hij na het derde cijfer. Hij keek naar zijn telefoon en vloekte. Toen belde hij Jorna.

‘Sylvie Mohrmann is dood,’ zei hij. ‘En ik weet wie haar vermoord heeft.’

‘Goed zo,’ klonk Jorna monter. En toen het stil bleef, voegde hij eraan toe: ‘Wil je die kennis met me delen, of bel je alleen om op te scheppen?’

‘Ik kom naar je toe. Want we moeten aan het werk, hulpsheriff.’

‘Mooi,’ vond Jorna. Dat klonk al stukken beter.

 

Toen Boendale de Professor Dondersstraat inreed, stond Jorna al ongeduldig op de stoep te wachten. De inspecteur glimlachte. Zijn vriend bleef toch een speelse schooljongen!

‘En?’ vroeg Jorna toen hij ingestapt was.

‘Wat weten we allemaal van Sylvie Mohrmann?’ reageerde Boendale, terwijl hij de straat uitreed en linksaf de Spoorlaan opdraaide. Hij snoof bedenkelijk. ‘Wat heb je trouwens gegeten?’

‘Ossobuco,’ antwoordde Jorna. ‘Met nogal veel knoflook geloof ik. Hoezo?’ Boendale bromde iets onverstaanbaars.

‘Maar je vroeg me naar meisje Mohrmann,’ vervolgde zijn vriend opgewekt. ‘Eens kijken. Ze is jong, blond, best wel knap, heeft lak aan het ouderlijk gezag. Eh, zeventien jaar…’

‘Wat weten we van haar sinds haar verdwijning?’

‘Niks,’ zei Jorna met grote stelligheid. ‘Maar daar is het natuurlijk ook een verdwijning voor. Ja, we weten dat ze dood is en dat ze op een of andere manier in de Bankastraat terecht is gekomen. Weet je al van wie dat huis was?’

‘Ja en nee,’ antwoordde Boendale. ‘Er  schijnt ooit een groothandel in exotische theesoorten kantoor gehouden te hebben, maar die…’

‘Da’s een pleonasme,’ viel Jorna hem in de rede.

‘Wat?’

‘Een pleonasme. Exotische theesoorten.’ De inspecteur keek de dichter niet begrijpend aan. ‘Thee is altijd exotisch.’ Jorna trok een triomfantelijk gezicht.

‘Goed,’ bromde Boendale. ‘In ieder geval staat het pand al een paar jaar leeg. Geen eigenaar dus, geen actieve althans. Ik geloof dat het op de lijst van een of andere projectontwikkelaar voorkomt, die er ook nogal mee in zijn maag zit. Er ligt in ieder geval een aanvraag voor een sloopvergunning bij de gemeente.’

Jorna floot bewonderend. ‘Goh, hoe weet je dat toch allemaal?’

‘Vos,’ zei Boendale eenvoudig. ‘Die zoekt zulke dingen altijd uit.’

‘Goed van haar. Aan zo’n Vos heb je nog eens wat.’

Het begon al behoorlijk donker te worden toen Boendale de blauwe Rover 25 de Ringbaan West opstuurde, richting Efteling, richting Loon op Zand.

‘Waar gaan we eigenlijk naar toe?’ wilde Jorna weten.

‘Je hebt nog steeds niet alle feiten netjes op een rijtje,’ zei Boendale. ‘Want wat weten we nog meer?’

Jorna haalde zijn schouders op. Hij had geen idee. Het was ook een bijzonder hectische dag geweest met de verdwijning en terugkomst van Liesbeth en zo. Dat maakte het rustig en deductief denken er niet makkelijker op.

‘De aansteker,’ gaf Boendale een hint.

‘O ja, díe aansteker!’ riep Jorna. ‘Meisje Mohrmann is in het café van Wouter Hamers geweest.’

‘Precies,’ reageerde de inspecteur. ‘En nou denk ik dat die Sylvie getuige is geweest van de moord op Hamers en dat de moordenaar, of moordenaars, haar daarom meegenomen hebben. Ze hebben haar in dat leegstaande pand in de Bankastraat gedumpt en zijn haar vervolgens domweg vergeten. Zoiets.’

‘Slim,’ vond Jorna. ‘En wie zou dat dan gedaan moeten hebben? Dat wist je toch, zei je?’

Boendale knikte. ‘Jacob Berg. Of zijn zoon Joris. Of allebei. Maar ik zet het meeste geld in op Joris. Die gaat immers ’s avonds dood. Wat dan weer verklaart waarom Sylvie in die kelder vergeten wordt.’

Jorna dacht na. ‘Joris Berg dus. Hoezo?’

‘Omdat Liesbeth naar hetzelfde huis gebracht is. In de auto van Berg.’

‘Die toen al lang dood was. Net als zijn zoon.’

‘Ja,’ zei Boendale. ‘Ik sluit dan ook helemaal niet uit dat de ontvoering van Liesbeth niet meer was dan een weinig subtiele manier om de politie naar het lichaam van Sylvie te leiden.’

‘Maar daar hadden ze haar toch niet voor nodig? Dan hadden ze ook een willekeurige voorbijganger kunnen oppakken.’

‘Misschien hebben ze dat ook wel gedaan.’

‘Wat?’

‘Een willekeurige voorbijganger opgepakt. En toevallig was dat Liesbeth.’

Waarna de mannen zwegen. Boendale zette de autoradio aan. Achter de voorkeurtoetsen 1 tot en met 6 stonden klassieke zenders geprogrammeerd. Het Vlaamse station Klara zond het Concert Champêtre van Poulenc uit. En hoewel ze geen van tweeën erg gelukkig waren met die keuze – te oud voor Jorna, te nieuw voor Boendale – liet hij de muziek zachtjes aan staan. Af en toe keek hij even naar rechts, naar Jorna. Die tamelijk bewegingloos voor zich uitstaarde. In gepeins verzonken, leek het. Maar hij kon natuurlijk ook gewoon moe zijn. Onwillekeurig moesten de ontwikkelingen van de afgelopen week toch aan de conditie van de vrijgestelde levensgenieter zijn gaan knagen. Dat kon niet anders.

Na een kwartiertje stopten ze voor het café van Hamers, dat in volstrekte duisternis aan de bosrand lag.

‘Dicht, verdomme,’ zei Boendale. ‘Maar gelukkig heb ik de sleutel.’ Tot zijn verbazing reageerde Jorna niet. Hij haalde een klein tasje met metalen staafjes en plaatjes tevoorschijn, waarmee hij de deur binnen een halve minuut open had. Hij wenkte Jorna en ging naar binnen. De zaak zag er opgeruimd uit. Zoals het een professioneel gerunde horecaonderneming betaamt. Altijd alles opruimen voordat je de tent sluit. En ineens dacht hij aan iets wat Annemarie Vos eerder had aangestipt. Toen de lokale dienders haar schoonmoeder zaten te ondervragen, was Wies Hamers maar twee keer kort naar achteren gelopen. Voor een emmertje sop om onder het goedkeurend oog van de politie de sporen weg te poetsen en om een leeg colaflesje op te ruimen. Een leeg colaflesje! In een café waar volgens alle verklaringen die dag nog geen klanten waren geweest. En waar de vorige avond voor sluitingstijd nog vakkundig opgeruimd was.

Langzaam vormde zich in Boendales hoofd een beeld van de gebeurtenissen op die fatale donderdagochtend: terwijl Sylvie Mohrmann hier op haar gemak aan de cola zit, komen Joris Berg en een medestander gehuld in bivakmutsen naar binnen en schieten de kroegbaas neer. Waarom? Een roofmoord is onwaarschijnlijk. Een beetje boef weet dat er op dat moment van de dag niks te halen valt. Daarvoor moet je kort na sluitingstijd komen. Het moet dus wel een wraakoefening voor het een of ander zijn. Als het om roof ging, hadden ze eventuele getuigen trouwens ook wel om zeep gebracht. Nee, de taak is volbracht en ze zitten met een getuige in hun maag. Ze besluiten haar mee te nemen en in de worsteling verliest ze haar aansteker. Ze rijden terug naar Tilburg en sluiten haar op. Waarom? Waarschijnlijk om met hun opdrachtgevers te overleggen wat er met het meisje moet gebeuren.

De stem van Jorna haalt hem uit zijn overpeinzingen. ‘Hè, wat zei je?’

‘Je verhaal klopt niet,’ herhaalde Jorna.

‘Niet?’

‘Nee. Martha Hamers heeft alles gezien. En blijft hier, natuurlijk radeloos gillend, achter. Waarom zou je de ene getuige meenemen en de andere gewoon achterlaten?’

‘Misschien herkende Sylvie een van de daders en waren ze voor mevrouw Hamers grote onbekenden?’

‘Misschien,’ gaf Jorna toe. ‘Of ze kwamen voor Sylvie. En toen Hamers de ontvoering probeerde te verhinderen, is hij gesneuveld. Op het slagveld, als het ware. De belangrijkste vraag – die mijn lezing uiteraard staaft – is, wat Sylvie hier ’s morgens vroeg te zoeken heeft. Dit is toch nauwelijks de eerste plek waar je aan denkt als je als zeventienjarige van huis wegloopt.’

‘En wat zou dan het antwoord moeten zijn op die belangrijke vraag van jou?’

‘Ze is hier naar toe gelokt. Misschien had ze met een of andere loverboy afgesproken, zoals ze die jonge criminele versierders met een wel erg vergoelijkend understatement wel noemen. Zodat ze in alle rust ontvoerd kon worden. Voor geld. Rijke pa en zo.’

‘Blijft de vraag waarom ze niet in het verhaal van Martha Hamers voorkomt. Die kan natuurlijk met god weet wat bedreigd zijn. Maar ze hebben wel haar man doodgeschoten. Normaal gesproken zou ze er toch alles aan moeten willen doen, om de daders achter slot en grendel te krijgen.’ De inspecteur schudde zijn hoofd. Hij had het zich eventjes allemaal veel te simpel voorgesteld. Maar in één ding had hij wel gelijk gehad. Alles had met elkaar te maken. De dood van vader en zoon Berg, de moord op Hamers en op Marijke de Heer. De verdwijning en de dood van Sylvie Mohrmann. Daar kon nu zelfs Jorna niet meer omheen.

 

 

³³³

 

 

Terwijl Willem aan tafel de krant zat te lezen, probeerde Annemarie Vos zich op een eenvoudige televisiequiz te concentreren. Negen kandidaten hadden zich rond een in het zwart gehulde presentatrice verzameld, met als belangrijkste doel, zo leek het, zich door haar en door elkaar te laten afzeiken. Leuke televisie! Maar ze kon er haar gedachten niet bijhouden. Ze kwam net van de familie Mohrmann vandaan, om hen over de gruwelijke ontdekking van die middag te informeren. Met duizend slagen om de arm. Het hoefde Sylvie niet te zijn. Maar de moeder wist het zeker. Die had al een paar dagen het gevoel dat haar dochter dood was.

‘Dat gevoel heb je zo’n drie, vier keer per jaar,’ had de vader schamper gezegd. Maar nee, niet zoals nu. Deze keer was het anders, wist ze. Wat haar betreft was er geen twijfel mogelijk. Het was haar dochter, die vanmiddag dood gevonden was.

De vader had er bij gestaan, alsof hij nog iets wilde zeggen, maar niet goed durfde. En toen Vos op het punt had gestaan om te vertrekken, was hij tenslotte toch met het briefje op de proppen gekomen. Waarin, volgens zijn interpretatie, een duidelijke link werd gelegd tussen de dood van zijn dochter en die van de betreurde Marijke de Heer. Zo had hij het gezegd: de betreurde Marijke de Heer.

En nu vroeg Vos zich af hoe hij dat zo zeker had geweten. “De weg van de Heer” zou voor een gemiddelde buitenstaander toch geen andere dan religieuze toespelingen bevatten. Ze had ernaar gevraagd en hij had zijn schouders opgehaald. En toen hij haar uitliet, had hij steels om zich heen kijkend een afspraak met haar gemaakt. Zijn vrouw mocht dit duidelijk niet weten. Morgen om half tien zouden ze elkaar op het bureau treffen. Wat wist hij? Wat moest ze hem vragen? Ze wilde maar dat Boendale erbij kon zijn. Ze besloot dat het in ieder geval zaak was, om Delbée tijdens het gesprek buiten de deur te houden. Maar als die er lucht van kreeg dat de grote garagist Mohrmann zich met haar in een verhoorkamer bevond, zou hij ongetwijfeld binnen komen stormen. Ze zou net zo steels moeten handelen, als Mohrmann dat naar zijn vrouw toe had gedaan. Misschien hadden ze ergens anders af moeten spreken, dacht ze. Maar nee, dat zou Mohrmann bijzonder vreemd hebben gevonden. Dus vooruit. Ze moest er maar het beste van hopen.

 

 

³³³

 

 

‘Zouden we niet iets te drinken kunnen nemen?’ stelde Jorna voor. Boendale was al dik een half uur in allerlei hoeken en zijkamers aan het speuren en de dichter begon dorst te krijgen. Maar de inspecteur schudde zijn van nee. ‘Officieel zijn we hier niet eens. Laten we dus maar niet iets doen, waaruit onze aanwezigheid kan worden afgeleid.’

Jorna ging verongelijkt aan een van de tafeltjes zitten. ‘Waarom zijn we hier eigenlijk naar toe gegaan?’ vroeg hij zeurderig.

‘Ik wilde de nabestaanden nog iets vragen. Over de witte Volkswagenbus. Over Joris Berg. En over Sylvie Mohrmann, natuurlijk.’

‘Maar er is hier helemaal niemand om iets aan te vragen. Dus?’

‘Dus neuzen we maar wat rond. Op hoop van zegen.’

Jorna zuchtte. Als dit het echte politiewerk was, dan zou hij er al gauw genoeg van krijgen. Gelukkig dat hij maar hulpsheriff in zeer tijdelijke dienst was. Politiefunctionarissen die dorst leden (en dat nota bene in een café) leken hem geen lieden waarmee hij zich gemakkelijk kon associëren. Hij wilde liefst zo snel mogelijk terug naar Tilburg. Want er was nog iets: hij had Liesbeth verteld dat hij even met Boendale op speurtocht ging. En omdat er de schrik er bij haar nog goed in zat, had hij moeten beloven geen gekke dingen te doen en gauw terug te komen. En dit was ontegenzeggelijk een gek ding, zonder drinken in een café zitten dat eigenlijk gesloten is. Hij stond op.

‘Ik ga even buiten kijken,’ zei hij. Boendale mompelde dat hij zo kwam. Er was hier hoegenaamd niets te vinden.

Maar toen hij een minuut of vijf later buitenkwam en de zaak weer netjes afsloot, was Jorna in geen velden of wegen te bekennen. Hij liep om het café heen en riep verscheidene keren zijn naam. Zonder resultaat. Jorna was weg en hij had er helemaal niets van gehoord. Dit kon toch niet waar zijn! Je kon toch niet ongemerkt honderdtwintig kilo levend vlees laten verdwijnen? Dat moest toch enig gerucht gegeven hebben? Toen hij weer voor de voordeur stond, nam hij zijn telefoon en toetste het nummer van Jorna in. Hij ging vier keer over, toen klonk de weinig aanmoedigende voice-mail: ‘Ja hallo, met Jorna. Bel me nu niet. Bel over een uur. Of nee, bel morgen maar. Of volgend jaar. Maar nu niet!’

Boendale liep naar de Rover, stapte in en ontstak de verlichting. Hij dacht na, stapte uit en maakte de cafédeur weer open. Ook daar deed hij alle lichten aan, inclusief de twee lantaarns aan de gevel. Nu kon hij buiten tenminste iets zien. Alleen was er niets te zien. De reus Jorna leek eenvoudigweg te zijn opgelost.

Een klein halfuur bleef hij de omgeving van de uitspanning afzoeken, waarbij het regelmatig zijn auto verplaatste om weer een ander stukje terrein te kunnen verlichten met de koplampen. Maar zonder enig belangwekkend resultaat. Om half tien ging zijn telefoon. Het was Vos. Ze wilde toch even met hem overleggen over het gesprek met Mohrmann morgen. Maar toen hij had uitgelegd waar hij was en wat er gebeurd was, zei ze dat ze er meteen aankwam.

 

Na een minuut of twintig stopte de oude Kadett van Vos naast Boendales Rover. Ze had twee sterke zaklampen bij zich. Politie-eigendom. Maar wel goed spul. Eerst samen, maar daarna ieder apart, doorzochten ze nu de bosrand tegenover het café. Het duurde niet meer dan tien minuten voordat Vos hem riep. Ze wees hem op een natte plek tegen een boom. En op behoorlijk verse sporen die van daaruit van het pad afleidden het bos in. Hier hadden nog niet zo lang geleden meerdere mensen gelopen. Na ongeveer vijfenzeventig meter kwamen ze bij een smal, half begroeid pad. Waar een auto gestaan had.

Ze liepen vlug terug naar hun auto’s, om een onduidelijke achtervolging in te zetten. Maar toen ze bij het café kwamen, bleek dat iedere auto precies één lekke band had.

 

 

³³³

 

 

Toen Jorna buiten kwam, had hij lichtelijk de smoor in. Niks te drinken, niemand te ondervragen en zijn lief die thuis vast heel ongerust zat te wezen. Hij had beter momenten gekend. En daarbij moest hij ook nog eens ongelooflijk plassen. Hij wilde terug het café in gaan, maar bedacht dat Boendale het vast niet goed vond, als hij de wc zou gebruiken. Dan het bos maar in. Omdat hij als stadsmens niet te gewoonte had om tegen bomen te wateren (en omdat Boendale natuurlijk geen stille getuigen wilde achterlaten), leek het hem het beste om een plek te kiezen die niet al te dicht aan de openbare weg bevond. Hij liep net zover het bos in, als de verlichting vanuit het café hem toestond. Wat achteraf bezien helemaal zo ver niet was.

Terwijl hij daar stond en voelde hoe zijn blaas zich langzaam ontspande, hoorde hij opeens een zachte stem achter zich.

‘Mijnheer Jorna, neem ik aan?’ Het was een vrouwenstem. Daarom leek het hem het meest welvoeglijk om eerst af te maken waar hij mee bezig was en zijn kleding weer netjes op orde te brengen, alvorens zich om te draaien.

‘Ogenblikje,’ zei hij. Maar toen hij zich even later tot de spreekster wendde en in een vriendelijk meisjesgezicht keek, liet hij er een beetje geschrokken ‘O’ op volgen. Een eindje onder dat meisjesgezicht bevond zich een vuurwapen, dat nogal dreigend zijn kant op wees.

‘Het lijkt me het beste dat u maar even meekomt,’ zei het meisje en Jorna was nogal verward door de eigenaardige combinatie van haar beleefde toon en het dwingende wapen.

‘Dat lijkt mij ook, ja,’ zei hij daarom. En hij liep het bos in op de plek die het pistool hem wees. Jorna was geen natuurmens en moest af en toe moeite doen om zijn evenwicht te bewaren op die verraderlijke ondergrond, die bovendien geheel in het duister gehuld was. Het meisje beperkte zich nu tot het geven van korte bevelen: ‘Doorlopen.’ ‘Iets meer naar rechts.’ ‘Rechtdoor nu, ja.’

Pas toen vlak vóór hem een van de portieren geopend werd, waardoor de binnenverlichting aanging, zag hij de auto. Het was een forse terreinwagen, dat zag hij wel. Maar omdat automerken hem hoegenaamd niets zeiden, moest het bij deze vaststelling blijven. Hij moest achter instappen, waarna de deur zich vanzelf sloot. Tussen hem en de voorbank bevond zich een stevig ijzeren hekwerk. Het meisje ging naast de chauffeur zitten. Er werd niet gesproken. Maar er werd ook niet gereden. Hun raampjes stonden open en ze leken te luisteren. Pas na drie kwartier leken ze iets te horen. In de verte klonken stemmen. En Jorna meende een enkele keer een licht te zien flitsen. Op een gegeven moment gaf het meisje een teken waarna de chauffeur de motor startte en langzaam wegreed. Het viel Jorna op dat de motor niet meer dan een zacht gezoem produceerde. Heel wat beschaafder dan wat je soms in de stad tegenkwam. Na een paar honderd meter stapte het meisje weer uit. Maar ze was al snel weer terug. Jorna zag in de achteruitkijkspiegel even een glimp van het gezicht van de chauffeur. Een smalle neus, kleurloze lippen, een vlassig sikje. Studententype, dacht hij, maar hij wist wel dat zoiets niks zei.

‘Dat heb je vlot gedaan,’ zei de chauffeur.

‘Allebei eentje leek me genoeg,’ legde zij uit. ‘Voor ze die verwisseld hebben, zijn wij onderhand al thuis.’ Ze deden de raampjes omhoog en de chauffeur gaf gas. Ze verwijderden zich snel van de plaats van de misdaad.

<< vorige aflevering                                                                          volgende aflevering >>