INHOUD JAN DE JONG
HOME
SPECIAAL
AUTEURS
TEKSTEN
BRABANTS
AUDIO

CuBra

 

 


Jan de Jong:

Tussen moord en daad

 

Aflevering 21: Hoofdstuk 10 [1]

 

Die hasel brinct ons bloemen fine;

Dat es een teken openbare.

― Ay, vale, vale, milies ―

Ghi alle die nuwen tide

― Si dixero, non satis est ―

Om minne wilt wesen blide.

                               [Hadewijch: Strofische gedichten]

 

Ondanks het feit dat commissaris Goedentijd dacht dat Delbée en Vos zo nauw samenwerkten, keek de laatste de opmerkingen van Boendale nog eens door, terwijl ze de trap afliep naar de verhoorkamer die ze voor haar onderhoud met Tiest Mohrmann had vastgelegd. ‘Ik wil weten waarom vader en zoon Berg zijn omgekomen, nadat ze zijn dochter hadden gekidnapt,’ had Boendale doorgegeven. Het leek haar een tikje te provocerend tegenover de man die gisteren had gehoord dat zijn dochter was omgekomen. De inspecteur kon zulke botte opmerking altijd met een soort rust en elegantie brengen, waar zij niet goed van werd. En zelf zou ze een dergelijke opmerking al helemaal nooit maken. Ach, dacht ze, laat ik eerst maar eens gewoon afwachten wat hij te melden heeft. Per slot van rekening wilde hij met mij praten. En niet andersom.

Bij de receptie vroeg ze of Mohrmann al was gearriveerd, maar hij was nog niet gesignaleerd.

‘Maar iemand anders is er wel,’ wist Joyce Denissen. Vos probeerde haar vriendelijk aan te kijken, maar ongetwijfeld zou Denissen haar vragende blik wel weer voor arrogant verslijten. Die twee lagen elkaar niet en ze wisten geen van tweeën waarom.

‘Boendale is weer aan het werk. Hij heeft vanochtend eerst een tijd met de commissaris zitten praten en nou is hij op zijn kamer. Met zijn nieuwe assistente.’ Dat laatste liet ze extra triomfantelijk klinken, omdat ze wist dat Vos daar van zou balen.

‘Bel me meteen als Mohrmann er is,’ snauwde ze. En ze liep de trap weer op, nagekeken door een tamelijk vals grijnzende Joyce Denissen.

 

‘Ah, Vos, goed dat je er bent,’ zei Boendale, alsof er niets aan de hand was. ‘Nog nieuws? Nee, zeker?’

Zak, dacht Vos, maar ze zei: ‘Leuk dat je weer terug bent. Ik hoorde dat je een nieuwe assistent hebt en…’ Ze keek de kamer rond, liet haar blik met enig misnoegen op Jansen rusten, die inmiddels haar burgerkloffie aanhad, en zag nu pas dat ook Liesbeth in de kamer zat.

‘Hee, hallo,’ deed ze vriendelijk. Oprecht nu. ‘Het spijt me van je vriend. Maar we gaan hem gezond en wel bij je terugbrengen. Dat beloof ik.’

‘We?’ kon Boendale niet nalaten te vragen.

‘Je bent toch weer begonnen? Dat zeggen ze tenminste.’

‘Maar Goedentijd vindt dat jij bij Delbée moet blijven.’

‘Dan weet hij zeker nog niet dat Delbée zich vanmorgen ziek gemeld heeft. Een acute  aanval van werkschurft, als je het mij vraagt.’

Boendale glimlachte. ‘Dan moesten we, mede onder druk van het actuele personeelsgebrek, de handen maar ineen slaan. Eens zien. Jansen, het lijkt me het beste als jij mevrouw hier nu naar huis brengt en bij haar blijft. Ik heb zo’n vermoeden dat de ontvoerders haar wel eens thuis zouden kunnen bellen. Zorg dat je mee kunt luisteren. Al Saïd van de technische dienst weet wel wat je nodig hebt. Goed?’ Dat laatste was tot Liesbeth gericht. Die haalde berustend haar schouders op. ‘Hier kan ik ook niet veel doen, denk ik,’ zei ze.

Op dat moment ging Vos’ telefoon. Het was Joyce. De heer Mohrmann was gearriveerd.

 

 

³³³

 

 

Tiest Mohrmann keek om zich heen naar de kale ruimte die een verhoorkamer nu eenmaal is. Hij was duidelijk ontstemd.

‘Wat stelt dit voor?’ wilde hij weten. ‘Word ik ergens van verdacht of zo?’

Vos zette haar vriendelijkste gezicht op. ‘Nee hoor, mijnheer Mohrmann. Het probleem is alleen dat ik net niet hoog genoeg in de hiërarchie zit, om een eigen kamer te hebben. Dus moeten we ons behelpen. Maar waarover wilde u mij spreken?’

Mohrmann keek om, alsof hij bang was dat er ineens toch iemand achter hem stond mee te luisteren.

‘Wat ik te zeggen heb, is vertrouwelijk. Off the record. Begrijpt u? Ik zeg het alleen omdat ik wil dat de moordenaar van Sylvie gepakt wordt. Oké?’

Vos schudde van nee. ‘Ik weet natuurlijk niet wat u wilt gaan zeggen, maar het woord vertrouwelijk is bij de politie een relatief begrip. Niets van wat u zegt, zal morgen meteen op straat liggen. Maar als het strafbare feiten betreft… ik bedoel andere dan die met de dood van uw dochter te maken hebben… dan zullen wij ook die nieuwe feiten moeten onderzoeken en eventueel vervolgen.’

Mohrmann dacht een ogenblik na. ‘U moet maar doen wat u niet laten kan,’ zei hij tenslotte. En na nog een korte aarzeling: ‘Kom, ik zal wel moeten.’

 

 

³³³

 

 

De pianist viel tegen. Jorna wist alleen niet of het aan het boek lag, of aan hem. Of gewoon aan de uiterst vervelende omstandigheden, waarbij het feit dat hij niets te eten kreeg de kroon spande. Hij keek eens bezorgd langs zijn zware lijf naar beneden. Na een vrij magere jeugd, die niemand hem nu meer aanzag, had hij in enkele decennia een respectabel aantal kilo’s bij elkaar gespaard. Honderdtwintig waren het er geweest  bij de laatste controle – die overigens alweer zo’n anderhalf jaar achter hem lag. ‘Misschien moet je toch eens op je consumptiepatroon gaan letten,’ had de dokter, die hem overigens wel goed gezind was, gesuggereerd. Maar Jorna  vond dat hij zijn consumptiepatroon juist bijzonder goed in de gaten hield. ‘Ik kom echt niets te kort, Jan,’ had hij geruststellend geantwoord.

En nu? Op deze manier ging het natuurlijk snel bergaf met de koopman. Hij keek met een bedenkelijk gezicht naar de kraan. Hij had vandaag al drie keer water gedronken en het beviel hem maar matig. En langzaam begon hem het beeld te dagen van Sylvie Mohrmann die van honger en dorst was omgekomen. Ze leggen maar weinig variatie in hun methoden aan den dag, mopperde hij. Hij dacht even na. Als identieke methoden naar identieke daders wijzen, betekende dat dat juffrouw Mohrmann helemaal niet door Joris Berg of zijn al even betreurde pa was ontvoerd. Die waren immers dood, dus konden zij niets meer met zijn huidige ontberingen te maken hebben. Hoe zat dit in godsnaam! Hij haalde er het verfrommelde briefje nog maar eens bij. Het bevatte niets dat ook maar enige verwijzing naar de identiteit van de dader bevatte. Alleen die mysterieuze opmerking dat de dood nooit alleen kwam en dat de Heer gezelschap behoefde. ‘De Heer’, zo had hij al snel geconcludeerd, was natuurlijk niet die plaatsvervanger van de paus in de hemel. Het was een ondubbelzinnige verwijzing naar Marijke de Heer, die zo ongelukkig aan haar eind was gekomen in die ellendige flat van Boendale.

Intussen zat hij er behoorlijk mee in zijn maag (Heb ik tenminste íets in mijn maag, dacht hij er nog met enig cynisme bij). Hij had nog helemaal geen trek om die Marijke in haar trieste lot te volgen. Wat hem betrof mocht ze nog heel lang alleen blijven. Trouwens, ze had gezelschap genoeg, daar in de hel. De halve familie Berg had haar natuurlijk opgewacht, terwijl Wouter Hamers ongetwijfeld vaardig de hiernamaalse bierpomp bediende. Nee, niet zij was eenzaam; hij was het, die hier van alle mensen verlaten in een somber kamertje lag weg te kwijnen. Zijn enige opening naar de buitenwereld was het meisje dat geen Loes heette. Een tamelijk onzeker meisje. Misschien moest hij toch maar eens proberen om haar wat meer uit te horen. Niet hij daar veel van verwachtte, maar er was eenvoudigweg niets anders. In afwachting van de dingen die komen gingen, zette hij de televisie maar eens aan. Zijn gezap bleef steken bij een tekenfilmpje van Brigadier Dog, die hij zich nog uit zijn jeugd herinnerde. Het was vrolijk amusement, dat hem zelfs nu nog even wist te verstrooien.

 

 

³³³

 

 

‘Ik geloof dat ik voldoende heb, om u te arresteren, mijnheer Mohrmann. Maar gezien uw trieste persoonlijke omstandigheden, zal ik daar nog mee wachten. We hebben in ieder geval ook weer een hoop aanknopingspunten voor ons onderzoek naar de dood van uw dochter. Ik weet zeker dat we de daders te pakken krijgen.’

‘Zeker, brigadier?’

‘Bijna zeker,’ corrigeerde Vos zich rustig. Het gesprek had nog geen half uur geduurd en ze was weer helemaal bevestigd in haar vooroordeel over het grote geld. Daar kwam je om te beginnen niet eerlijk aan en bovendien compromitteerde het. Geef een deugdzaam mens een smak geld en hij verandert van de ene dag op de andere in een onbetrouwbare ploert die nog maar één ding wil: meer geld. Liefst veel meer. Ze keek haar aantekeningen nog eens door. En schudde haar hoofd.

‘Nog één ding: had uw dochter een aansteker met haar initialen erop?’

De man schudde zijn hoofd. “Ik weet het niet,’ zei hij. ‘Misschien van een vriendje of zo. Ik wist niet eens dat ze rookte. Thuis deed ze dat in ieder geval niet. Geloof ik.’

Vos zuchtte. Daar ging weer een fabel over een hecht gezinnetje. Een man wist toch zeker wel of zijn dochter rookte? ‘Dank u wel voor alle informatie, mijnheer Mohrmann. U kunt gaan. Voorlopig althans.’

‘Wanneer mag ik Sylvie zien?’

Vos schrok van de stem. De man die haar zojuist nog op redelijk zakelijke toon inzicht had verschaft over de duistere kanten van zijn handel en wandel, klonk ineens kwetsbaar. En met tegenzin realiseerde zij zich dat Mohrmann niet alleen een louche zakenman was, maar ook vader van een dochter die onder de meest erbarmelijke omstandigheden aan haar eind was gekomen. En hoewel haar lot voor een belangrijk deel door hem bepaald was, leed hij nu. Daarom stuurde ze ook haar eigen stem een paar graden bij, toen ze zei dat ze zo snel mogelijk iets zou laten weten, maar dat de patholoog-anatoom nog minstens een dag, misschien meer, nodig had om zijn werk af te maken. Ze zei er maar niet bij dat hij ook bezig was om Sylvies gezicht zodanig op orde te krijgen, dat er van een beetje behoorlijke identificatie sprake kon zijn.

 

 

³³³

 

 

Eerst verscheen de loop van het pistool. Toen het gezicht van Loes. Ze wilde weten of hij nog iets nodig had. Of misschien even naar de wc wilde. Ja, de wc, dat leek hem wel wat. Niet dat hij echt hoefde, maar hij was bereid om elke mogelijkheid die zich aandiende, aan te grijpen om even uit die benauwde kamer weg te komen.

‘Weet mijn vriendin dat ik nog leef?’ vroeg hij toen ze terug waren. Loes haalde haar schouders op. Ze had geen idee, maar als hij wilde…

‘Ja, ja, dan wil je het wel even vragen,’ wist Jorna. ‘Maar hebben ze je dan wel verteld, waarom ik hier wordt vastgehouden? Ikzelf heb namelijk geen idee.’

‘U bemoeide zich met zaken die u niks aangingen,’ antwoordde het meisje. ‘Jullie moeten Sylvie gewoon met rust laten.’ Er schoten Jorna wel tien reacties door het hoofd. Het kwam er nu op aan de juiste te kiezen. Hij koos voor de mogelijkheid om de verwijzing naar Marijke de Heer duidelijk te krijgen. Maar ze reageerde verontwaardigd.

‘Wij hebben die Marijke niet vermoord!’ snoof ze beledigd. ‘Iedereen weet wat er met haar gebeurd is. Dat stond gewoon in de krant.’ Ze liep naar de deur. En toen ze hem bijna dicht had, riep Jorna nog: ‘Maar waarom moet ik op dezelfde manier dood als Sylvie. Waarom hebben jullie haar laten barsten?’

Voor ze de deur sloot, was haar reactie niets meer dan een schamper lachje.

<< vorige aflevering                                                                          volgende aflevering >>