Jan de Jong:
Tussen moord en daad
Aflevering 23: Hoofdstuk 11 [1]
Quomodo sedet sola civitas plena
populo : facta est quasi vidua domina
gentium,
princeps provinciarum facta
est sub tributo
[Lamentiones Ieremiae]
Toen Boendale hoorde van Jorna’s
telefoontje, zou hij het liefst meteen naar Liesbeth zijn gegaan.
Maar daar was Jansen al. En bovendien had Vos ervoor gezorgd dat het
volgende bericht ook via de gsm afgeluisterd zou kunnen worden. Dus
moest hij andere prioriteiten stellen. Eerst weer eens met Martha
Hamers gaan praten, over de tekortkomingen in haar getuigenis. Dan
om twee uur in bij het Elisabethziekenhuis zijn voor de
identificatie van Sylvie en, vooral, voor een gesprekje met haar
vader. Nee, hij kon nu niet naar Liesbeth toe, hoe graag hij dat ook
zou willen. Je kon nou eenmaal niet alles. Hij had sinds vanmorgen
niet eens tijd gehad om Margareth nog eens te bellen. Werk, werk,
werk. Maar onder een kop koffie uit de automaat, probeerde hij het
toch nog eens. Zonder resultaat. En ineens vroeg hij zich af wat Vos
met de foto had gedaan waarop Margareth was vervangen door een
skelet. Hij had die weer aan haar af moeten geven. Straks toch eens
vragen.
Boendale reed Loon op Zand voorbij
richting Waalwijk. ‘Martha Hamers woont tijdelijk bij een vriendin,’
verklaarde hij. ‘Ze kon er even niet meer tegen om in dat café te
zijn.’
‘Ik begrijp dat wel,’ reageerde Vos.
‘De wereld gaat aan begrip ten onder,’
mompelde Boendale, zodat Vos het net kon horen. Ze glimlachte. De
kwal was weer helemaal terug. Vakantie was slecht voor een mens.
Althans voor een mens als Boendale. Want ondanks alle ellende die de
inspecteur de afgelopen tijd voor zijn kiezen had gekregen, leefde
hij helemaal op nu hij weer aan het werk was. Toen hij ernaar vroeg
vertelde ze dat ze de foto, samen met haar eigen origineel bij de
technische recherche had afgegeven. Ze zouden ernaar kijken. Door de
auto klonken ontegenzeglijk mooie stemmen. Alleen werden ze niet
gebruikt voor iets dat Vos onder mooie muziek verstond en ze vroeg
zich af waar ze in godsnaam zoiets maakten. Het antwoord – in
Cambridge in de kapel van King’s College – zou haar weliswaar niet
verbaasd hebben, maar ook niet hebben doen verlangen naar meer.
‘Thomas Tallis,’ zei Boendale ineens.
En: ‘Mooi hè.’ Het was geen vraag maar de nuchtere vaststelling van
een onbetwistbaar feit en Vos reageerde dan ook niet.
Martha woonde tijdelijk in een
rijtjeshuis in zo’n typische jaren-zestigwijk in het oosten van
Waalwijk. De vriendin bij wie ze logeerde, was een jaar of tien
jonger dan zij en bood spontaan aan om alvast de boodschappen voor
morgen te gaan doen, zodat die heer en dame van de politie even
rustig met Martha konden praten. Boendale knikte. Meer instemming
mocht ze van de inspecteur niet verwachten.
‘Vertelt u eens iets over Sylvie
Mohrmann,’ was Boendales openingszet.
De oude vrouw keek hem niet begrijpend
aan. ‘Die ken ik niet,’ zei ze zacht.
‘De overvallers, die uw man vermoord
hebben, kwamen helemaal niet voor hem. Of voor geld. Ze kwamen voor
dat meisje, is het niet?’
Martha Hamers keek bewegingloos voor
zich uit.
‘Tiest Mohrmann heeft het ons verteld,’
zei Vos rustig. ‘Ik bedoel maar: we wéten wat er gebeurd is. We
willen alleen ontzettend graag van u horen hoe het precies gegaan
is.’ Ze zag hoe Martha met beide handen in de stoelleuningen kneep
totdat haar knokkels wit werden. Alsof ze houvast zocht. Wat ze
hoogstwaarschijnlijk ook deed.
‘Mevrouw Hamers, u bent getuige geweest
van twee majore misdaden, een gewelddadige dood en een ontvoering,
en ik zou graag willen – nee, ik eis nu – dat ons precies verteld
wat er gebeurd is. Om maar meteen open kaart te spelen: hoe wist uw
man eigenlijk dat Sylvie Mohrmann door de verkeerde ontvoerders werd
meegenomen?’
Vos fronste haar wenkbrauwen, maar
tegelijkertijd wist ze dat Boendale deze keer gelijk had. Bij een
zachte, vriendelijke manier van vragen zou Martha Hamers zich alleen
maar verder achter haar ingestudeerde borstwering verschansen. Ze
moesten er nu doorheen. Daarom zei ze niets en beperkte ze zich tot
het bestuderen van de effecten van Boendales verbale stormloop op de
wankelende verdedigingswerken van de weduwe. Met wie ze trouwens wel
medelijden had. Een paar jaar geleden had ze immers haar zoon al
verloren. En nu haar man. Ongetwijfeld waren beiden betrokken bij
ongeoorloofde praktijken waar zij part noch deel aan had. In de rij
van slachtoffers die figuren als Wouter Hamers (en een echelon
hoger: Tiest Mohrmann) maakten, vormden de vrouwen een constante
factor. Martha Hamers was onzeker, bang, maar dat was ze
ongetwijfeld al jaren. Net als Maaike Mohrmann. Het simpele feit dat
Sylvie te veel van het karakter van haar vader geërfd had, zodat ze
enig talent voor slachtofferschap ontbeerde, was haar tenslotte
fataal geworden. Want uiteindelijk had haar vader niets anders
willen doen, dan de sporen van zijn eigen karakter bij haar
uitwissen. Hij wilde een goede indruk op haar maken? Me hoela! Hij
wilde haar eigenzinnigheid en haar wispelturigheid breken en had
daartoe de verkeerde handlangers uitgekozen. Handlangers die
langzamerhand ook allemaal dood waren, zodat Mohrmann in de
comfortabele positie zat, dat hij zijn eigen getuige was. En
vooralsnog de enig overgebleven getuige. Die positie was te mooi om
niet verdacht te zijn, dacht Vos. Moest ze het voor de confrontatie
met Mohrmann vanmiddag, toch eens met Boendale over hebben.
Intussen had de inspecteur genoeg gaten
in Martha’s verdediging geschoten, om het verhaal er in kleine,
hortende stroompjes door naar buiten te krijgen. Ja, er was een
meisje geweest. Nee, zij wist niet wie het was, omdat ze Sylvie
Mohrmann niet kende. Haar vader kende ze wel. Die kwam wel eens in
het café, omdat hij zo goed met Wouter kon praten. zei hij. En ja,
ze wist dat het kind ‘opgehaald’ zou worden. Maar dat ging om een
grap, dacht ze. Toen er alsmaar niemand kwam, was Wouter gaan
bellen, in het gangetje bij de wc’s. En op dat moment kwamen ze
binnen en probeerden ze het meisje naar buiten te sleuren. En toen
Wouter het café weer inkwam en riep dat dat de mensen van de
afspraak helemaal niet waren, loste er eentje een schot. Niet echt
gericht. Zomaar in het wilde weg leek het. Maar Wouter was wel
ineens stil en zakte in elkaar. Niet lang daarna, een half uur of
zo, kwam Joris Berg met de Volkswagenbus van zijn vader. Die zich
weer meteen uit de voeten maakte, toen hij hoorde dat de politie
inmiddels gebeld was. ‘Zeg niets over het meisje!’ had hij nog
geroepen.
‘Dank u wel, mevrouw,’ zei Boendale
zakelijk en hij stond op. Maar Vos keek naar de huilende en
trillende vrouw. Konden ze haar zo wel achterlaten?
‘We hebben meer te doen,’ vond Boendale,
maar uiteindelijk stemde hij er toch mee in, dat ze eerst een
Waalwijkse agent opriepen, die zich over Martha kon ontfermen.
³³³
Mohrmann was er al. De zakenman die het
ooit erg chic had gevonden om op zich te laten wachten, ijsbeerde
driftig heen en weer voor de ingang van het mortuarium en terwijl
hij met korte nerveuze trekken een sigaret rookte.
‘Ah, brigadier, daar bent u,’ negeerde
hij Boendale volstrekt, die niettemin het woord nam.
‘Mijnheer Mohrmann, mijn naam is
Boendale. Ik ben met het onderzoek naar de dood van uw dochter
belast,’ zei hij, hoewel dat strikt genomen niet juist was. Na de
ziekmelding van Delbée hadden Vos en Boendale hun respectievelijke
zaken als vanzelfsprekend samengevoegd, maar de afspraak met
commissaris Goedentijd was toch enigszins anders geweest. ‘U bent
alleen?’
Mohrmann knikte. ‘Mijn vrouw kon het
niet opbrengen,’ zei hij op een toon alsof hij een mankement aan een
auto constateerde.
‘Ik moet u waarschuwen,’ zei Boendale.
‘Het lichaam van uw dochter was nogal, eh, verminkt. De dokter heeft
natuurlijk zijn best gedaan, maar toch, u begrijpt…’
Mohrmann knikte dat hij het begreep.
‘En dan nog iets,’ ging Boendale op
zakelijke toon verder. ‘Ik zou u na de identificatie nog graag even
spreken. Dat zal misschien op een voor u nogal emotioneel moment
zijn, maar ik moet u beslist nog een paar vragen stellen. Dat kan in
het kantoor van de dokter. Daar heb ik al over gebeld.’
Weer zo’n kort knikje. Boendale kon geen
hoogte krijgen van de man. Enerzijds had hij toch al een voor
zichzelf belastende verklaring afgelegd, om de moordenaars van zijn
dochter te helpen opsporen, terwijl hij anderzijds een houding had
alsof hij Boendale een auto stond te verkopen. Iets kil zakelijks
bepaalde zijn houding. Waarschijnlijk had hij zich die houding in de
loop der jaren aangemeten als een effectief maatpak, om zich zijn
huidige reputatie mee te verwerven. Boendale dacht niet: net als ik,
al zou dat een heel ware gedachte zijn geweest.
Het was koud in het mortuarium. Boendale
kon nooit zo goed tegen die lage temperaturen. Een trauma dat uit
zijn diensttijd stamde, toen hij eens een oefening had mee moeten
maken bij veertien graden onder nul. Maar volgens Vos viel het met
trauma’s wel mee en voelde de inspecteur zich gewoon niet op zijn
gemak in die zaal waar tientallen lijken in laden lagen te wachten
op… ja, god, op wat eigenlijk. Op een laatste fatsoenlijk eerbetoon,
wat voor sommigen al meer was dan zij ooit tijdens hun leven hadden
mogen meemaken. Dokter Biesheuvel kwam hen tegemoet om handen te
schudden. Daarna ging hij hen voor naar de metalen tafel midden in
het zaaltje, waarop een wit laken duidelijk menselijke contouren
probeerde te verhullen. Boendale bleef schuin achter Mohrmann staan,
terwijl Vos om de tafel heen liep, zodat ze het gezicht van de
autoverkoper in de gaten kon houden.
‘Bent u zover?’ informeerde dokter
Biesheuvel en zonder echt op een reactie te wachten, sloeg hij het
laken terug.
Even verstrakte alles aan Tiest Mohrmann,
zijn spieren, zijn ademhaling. Het had Boendale niets verbaasd als
ook zijn hart er even mee opgehouden was. Het duurde niet meer dan
anderhalve seconde. Toen keek hij op. Vos las eerder verbijstering
dan verdriet of ontreddering van zijn gezicht. Toen zei hij meer in
het algemeen dan tegen iemand in het bijzonder: ‘Het spijt me. Maar
dit is Sylvie niet.’
‘Hoe bedoelt u?’ vroeg Vos zacht, die op
deze plaats al ontkenningen met twintig verschillende betekenissen
had gehoord.
Maar Tiest Mohrmann slaakte een zucht,
die hem zijn zakelijke houding weer volledig terugbezorgde. ‘Het
spijt me,’ herhaalde hij. ‘Maar dit is niet mijn dochter. Dit is een
ander meisje. Ik ken deze… deze… ik ken haar niet. U moet uw
huiswerk overdoen, ben ik bang.’ En toen ineens honderd procent
zakelijk: ‘Maar u wilde mij nog spreken, zei u.’
Boendale was zijn verwondering nog niet
te boven, dus het duurde even voordat hij reageerde. ‘Ja,’ zei hij
toen. ‘Ja, als het u nu uitkomt, graag.’ En hij ging de man voor
naar het kantoor van de dokter.
³³³
Dokter Biesheuvel schoof het weer
toegedekte lichaam van een onbekend meisje terug op haar plaats in
de koelwand. Hij had de geschiedenis van de recente moorden en
ontvoeringen in Tilburg uiteraard op de voet gevolgd en hij was blij
dat hij die zaken niet hoefde op te lossen. Want het werd volgens
hem met de dag ingewikkelder. Telkens als er iets zeker leek, werd
het door de loop der dingen weer onderuit gehaald. Daarmee
vergeleken was zijn vak, hoewel niet minder deprimerend, toch een
stuk gemakkelijker. Hij keek naar sporen op en in het lichaam van –
bijvoorbeeld – dit meisje en hij liet die hun eigen verhaal
vertellen. In het onderhavige geval was het verhaal trouwens gauw
uit: het meisje vertoonde geen sporen van fysiek geweld. Als ze ruim
een week geleden al stevig was vastgepakt bij haar ontvoering, dan
was dat toch niet zodanig geweest dat er sporen van zichtbaar waren
gebleven. Ze was in ieder niet geslagen of gestoken. Ook van
seksueel verkeer (het woord “misbruik” hield net iets te veel een
subjectief oordeel in) was geen sprake. Ook het meisje zelf had zich
na haar opsluiting opvallend passief gedragen. Geen kneuzingen aan
haar handen bijvoorbeeld, die erop zouden kunnen wijzen dat ze op de
deur gebonkt had. Ze was gewoon gaan liggen om dood te gaan. Na
dagen. Hoeveel? Waarschijnlijk had ze het niet langer dan een dag of
vier volgehouden. Er was maar één ding dat de dokter enige afschuw
inboezemde: hij had niet met zekerheid kunnen vaststellen of ze de
eerste rattenbeten vóór of na haar overlijden had opgelopen. De
gedachte aan een jong meisje (zestien of zeventien was ze volgens
zijn rapport) dat volledig uitgeput voelt hoe er beesten happen uit
haar gezicht en haar kuiten namen, deed hem ondanks zijn
tweeëndertig jaar ervaring huiveren. Het was een zwakheid waar hij
trots op was. ‘Zorg ervoor dat je nooit, ik zeg nooit, de
menselijke maat en het menselijke gevoel verliest. Behandel een
lichaam altijd met respect, ook al is het al drie jaar dood,’ hield
hij zijn assistenten steeds voor. En het was goed dat hij dat zij,
want wie hem voor het eerst aan het werk zag, zou achter deze
efficiënt werkende snijder en analist niet meteen een gevoelsmens
vermoeden.
Hij keek naar het raam van zijn kantoor
‘met uitzicht op de snijzaal’. Het bood een trieste aanblik, dat
gezelschap achter glas. Natuurlijk was Mohrmann teneergeslagen. Meer
dan een week had hij in onzekerheid verkeerd over het lot van zijn
dochter. Haar dood was in zekere zin een opluchting geweest, had
zekerheid geboden. En nu… nu hadden ze hem voor het verkeerde lijk
laten opdraven. En was de onzekerheid teruggekeerd met een mokerslag
die zijn weerga niet kende. Ook Annemarie Vos (Hoe lang kende hij
haar? Een jaar of zes, zeven toch wel intussen) was behoorlijk uit
haar doen. Ze leek het gesprek tussen de beide mannen maar half te
volgen en liep wat heen en weer in het kleine kantoortje. Toen ze
onverwacht uit het raam zijn kant op keek, wendde hij snel zijn
hoofd af, maar hij wist dat het gezien was en hij voelde hoe hij
bloosde. En dan Boendale, als altijd correct gekleed, als immer
perfect gesoigneerd. Hij bewoog zich met een soort van
vanzelfsprekende elegantie door het kantoor, terwijl hij Mohrmann
geen moment uit het oog verloor. Maar toch viel dokter Biesheuvel
iets op. En het duurde niet lang voordat hij het wist: de inspecteur
miste iets van zijn natuurlijke uitstraling. De anderen zouden er
waarschijnlijk niets van merken, maar dokter Biesheuvel wist het
zeker. Inspecteur Thomas Boendale was nerveus. Natuurlijk, ook hij
was ervan overtuigd geweest dat ze Sylvie Mohrmann hadden gevonden
in dat afschuwelijke huis in de Bankastraat. Ook hij was geschokt
door de mededeling van Mohrmann. Maar er was meer aan de hand. Om
een of andere reden was dit niet de Boendale die hij al zo lang
kende.
<< vorige aflevering
volgende
aflevering >> |