Jan de Jong:
Tussen moord en daad
Aflevering 28: Hoofdstuk 13 [2]
De volgende morgen vroeg werd agent
Jansen afgelost door een mannelijke collega. In plaats van naar huis
te gaan, om na een intensieve nachtdienst van een welverdiende rust
te genieten, ging ze spoorslags naar het politiebureau waar
Annemarie Vos al op haar wachtte in de kamer van Boendale.
‘En?’ begroette de brigadier de agent.
‘Hij lust er wel pap van, die mijnheer
De Vaeminc,’ lachte Jansen. Waarop Vos nogal bedenkelijk begon te
kijken.
‘Pap?’ was het tweede woord dat zij deze
ochtend sprak. Jansen laste een korte spanningopbouwende pauze in,
voordat ze Vos geruststelde: ‘Ach, bij zo’n charmeur hoef je niet zo
heel ver te gaan. Beetje door zijn krullen woelen. Kusje op zijn
voorhoofd. En niet meteen schrikken als hij even naar je borsten
tast.’
‘Je klinkt geroutineerd,’ glimlachte
Vos. ‘En dan te bedenken dat ik van de week, bij Liesbeth, even de
indruk kreeg dat je op háár… eh, ik bedoel dat je… nou ja… eigenlijk
meer van vrouwen hield.’
‘Ik hou van ménsen,’ reageerde Jansen
luchtig. ‘Maar dat wil je volgens mij helemaal niet weten. Ter
zake?’
‘Ter zake,’ beaamde Vos.
‘De Vlaeminc heeft schulden en hij is,
behalve voor vrouwen, ook in voor alles wat geld oplevert. Speelt
wanhopig in allerlei loterijen. Enfin, beetje ten einde raad
eigenlijk.’
‘Hij is toch econoom? En geen kleintje
ook dacht ik,’ wierp Vos in het midden.
‘Het zal wel. Daar heb ik geen verstand
van. Blijkbaar kunnen die ook wel eens geldproblemen hebben. Maar
goed. Een paar weken terug kwamen op een avond zijn twee hobby’s op
wonderlijke wijze samen. Eén studente, Janneke dus, en hij zaten nog
in de bibliotheek te werken, toen het personeel de zaak wilde
sluiten. Hij bood Janneke aan om op zijn kamer verder te werken,
waarbij hij duidelijk erotische bijbedoelingen had. Maar op die
kamer kreeg het gesprek al gauw een andere wending. Volgens hem was
Janneke geschrokken van zijn eerste avances en probeerde ze het
gesprek telkens op een ander onderwerp te krijgen. En toen heeft ze
op een gegeven moment verteld dat ze op haar flat een meisje
verborgen hield voor haar vader. Volgens De Vlaeminc maakte daarop
zijn seksuele lustgevoelens vrij kordaat plaats voor zijn
geldhonger. En na een halfslachtige poging om Janneke te chanteren,
kwam het meisje zelf met een beter idee. Een politieman, die geen
politieman bleek te zijn, maar wel van rijke komaf was, was bezig
haar andere flatgenote – Ingrid dus – hinderlijk te volgen. Ze
hadden wat navraag naar de man gedaan, wat een koud kunstje was,
omdat de halve Tilburgse horeca hem kende. En daarna heeft onze prof
samen met die Alex de plannen uitgewerkt. En Alex kende Loes weer,
een meisje dat, in zijn woorden, “te dom was om te helpen onweren”.
De perfecte zondebok dus voor als het fout mocht gaan.’
Vos knikte tevreden. Alle ontvoerders
kwamen in het verhaal voor. Geen gek resultaat. Maar toch wilde ze
wel meer weten. De precieze relatie tussen Ingrid en de familie
Berg, bijvoorbeeld.
‘We gaan eerst Janneke en dan Ingrid
maar eens nader aan de tand voelen,’ besloot ze. ‘Doe je mee, of wil
je naar huis na je nachtdienst?’
Jansen glimlachte. ‘Ik wil die Janneke
ook wel even apart wat vragen stellen…’
‘Dat lijkt me niet nodig,’ zei Vos heel
formeel. Terwijl ze inwendig moest lachen om die eigenaardige, maar
aardige agente.
³³³
Jorna schoof bij Boendale aan voor het
ontbijt. Omdat de inspecteur, erg vervelend, zat te bellen, keek hij
wat ongeïnspireerd de ontbijtzaal rond. Vrijwel alle tafeltjes waren
bezet. De twee dames op wie Koetsier hem had gewezen, zaten
inderdaad om zich heen te spieden, terwijl zij op gedempte toon
elkaar van commentaar voorzagen over de wijze waarop de andere
gasten aten, zich kleedden, zich gedroegen. Jorna moest erom
glimlachen. Aan een tafeltje bij het raam zat zijn gewaardeerde
vakgenoot Koetsier. Hij leek in een geanimeerd gesprek gewikkeld met
Frie Steinz, de vader van de hoteleigenaar. Was de geleerde met een
eigen onderzoek begonnen?
Boendale verbrak de verbinding.
‘Michel de Vlaeminc heeft gesproken,’
zei hij met een zucht. ‘Jouw ontvoerders zijn het haasje.’
‘Maar?’ wilde Jorna weten.
‘Voor de grote zaken, Berg, Mohrmann,
Hamers, De Heer, geldt dat nog geenszins.’
Jorna snoof verontwaardigd. ‘Hoezo? Is
mijn zaak niet groot dan?’
‘Jawel, jawel,’ suste Boendale, bang dat
zijn vriend zijn stem weer zou gaan verheffen – maar die vond het
daarvoor nog te vroeg. ‘En ook verder hebben we al wel iets.We
kunnen Mohrmann en Berg met de dood van Hamers en dat onbekende
meisje in verband brengen. Maar we hebben nog geen flauw idee wie
dat slachtoffer is.’
‘Nee, daar is het ook een onbekend
meisje voor,’ onderbrak Jorna hem. ‘Dat hóórt zo.’
Boendale deed alsof hij niets gehoord
had en voer voort: ‘De moord op Marijke is nog volstrekt duister en
de dood van vader en zoon Berg blijven op zijn minst verdacht. En we
weten nog niks van de ontvoerders van jouw lieve Liesbeth. Vos gaat
haar aandacht nu op die Ingrid van jou richten. Die heeft Joris Berg
immers gekend.’
Jorna keek zuinig. Zijn Ingrid. Zo had
hij nog niet over die aantrekkelijke kroegtijger gedacht. Maar het
was natuurlijk wel waar: hij, Edgar Jorna, en niemand anders, had
het meisje opgespoord. De laatste die Joris Berg in leven had
gezien. En wie weet, ook wel de eerste die hem dood had gezien. En
even gloeide er iets in zijn borst dat hij ook had als hij een
aardige wetenschappelijke vondst had gedaan.
‘Het is natuurlijk niet helemaal mijn
Ingrid,’ zei hij in een tot mislukken gedoemde poging tot
bescheidenheid. ‘Maar in zekere zin heb je gelijk. En wat gaan wij
doen, terwijl Vos haar de duimschroeven aanlegt?’
‘Ik blijf hier gewoon een beetje
rondhangen,’ antwoordde Boendale. ‘In afwachting van een beetje
natuurlijke gelegenheid om een praatje met de vader van het hotel
aan te knopen. En jij? Ik weet niet…’
‘Als ik de ochtend vrij mag,’ reageerde
Jorna gretig, ‘dan zou ik graag even naar Middelburg gaan. Ze hebben
daar een prachtige boekhandel.’
Boendale knikte. Voor het moment wist
hij toch even niets voor zijn vriend te doen. ‘Ben je er dan wel
vanmiddag weer?’ vroeg hij niettemin. Bij ondefinieerbaar dreigend
gevaar hield hij zijn vriend graag achter de hand.
Jorna ging meteen een taxi bellen.
³³³
Ook met Ingrid leek in eerste instantie
geen land te bezeilen. Maar het was geen onwil van het meisje. Ze
was door alles wat ze had meegemaakt (en wat ze soms ook zelf in
gang had gezet) zo uit haar evenwicht, dat vrijwel elke vraag van
Vos aanleiding gaf voor een fikse hysterische huilbui. Maar met veel
geduld en water kwam er tenslotte toch wel iets uit. Zoals het feit
dat Joris Berg Sylvie Mohrmann helemaal niet had gekend. En toen hij
op een avond met haar wilde aanpappen, had hij aan háár gevraagd wie
“die dochter van Mohrmann” nou precies was. En omdat ze had
besloten, dat die kleine Sylvie niet aan de charmes van Joris mocht
worden overgeleverd, had ze een willekeurig ander meisje aangewezen.
Nee, ze had geen idee wie. Zomaar, een meisje. Of ze het meisje nog
zou herkennen? Ze dacht van niet, eigenlijk. Maar Vos maakte in
stilte met zichzelf de afspraak dat ze vanmiddag toch even met
Ingrid langs het mortuarium zou gaan.
Over Joris Berg kon ze kort zijn. Ja, ze
was op die avond daarna bij hem langs geweest. Ja, ze hadden
gevreeën (‘Waarom? Ik weet niet. Hij zag er zo kwetsbaar
uit.’) en nee, er was haar niets bijzonders opgevallen. Joris was
stoned geweest, maar dat was hij zo vaak. En hij dronk behoorlijk.
Wodka. Uit de fles. Zij had zelf ook een paar slokken op. En ze had
om een uur of tien om de hoek een bakje bami gehaald. Maar Joris
wilde er nauwelijks van eten. Toen hij in slaap viel, was ze
vertrokken en in de gang was ze die huisgenote nog tegen gekomen.
Vos keek op. ‘Weet je dat zeker?’ vroeg
ze op een toon die Ingrid deed opkijken. Maar het meisje knikte. Ja,
dat wist ze zeker. Ze hadden zelfs nog een paar woorden gewisseld.
‘Wat is er precies gezegd?’ wilde Vos
weten.
‘Ja, ik weet niet. Gewoon. Over Joris.
Dat hij weer helemaal uitgeteld was. En dat meisje knikte toen. Ze
zei dat zij ook wel wist hoe hij was. Zoiets. En toen ging ze haar
kamer in.’
‘Was het vervelend om haar daar op dat
moment te ontmoeten?’
‘Nee, ze was wel vriendelijk. Gewoon
eigenlijk.’
‘Weet je hoe dat meisje heet?’ vroeg
Vos.
‘Nee, geen idee. Joris zal haar naam
misschien wel eens genoemd hebben. Ik weet het niet.’
‘Kan het Sanne geweest zijn?
Sanne Hofstra?’ drong Vos aan.
Maar Ingrid haalde haar schouders op.
‘Het kan,’ zei ze. ‘Ik weet het echt niet meer.
Toen Ingrid weer terug naar haar cel
was, vroeg Jansen: ‘Je hebt haar helemaal niet naar de ontvoering
van Jorna gevraagd?’
‘Da’s kinderspel. Van een paar uit de
band gesprongen studenten en een gestoorde professor. Kom, we gaan
eerst eens met Sanne Hofstra praten.’
‘En Janneke dan?’ klonk Jansen een tikje
teleurgesteld.
‘Die kan wachten,’ zei Vos en ze keek
Jansen aan. ‘En jij ook!’ lachte ze toen.
³³³
Toen Thé Steinz kwam melden dat de taxi
gearriveerd was, dronk Jorna snel zijn koffie op en liep naar
buiten. Boendale keek hem na. En benijdde hem. Ongeschoren, vlekken
in zijn jasje, het maakte zijn vriend allemaal niets uit. Die ging
gewoon naar Middelburg zonder zich nog ergens om te bekommeren.
Terwijl Boendale tobde, formeel over de zaak, maar op deze plek toch
vooral over Marijke – en via haar natuurlijk ook weer over Margareth
– liep Jorna met een of ander gedicht in zijn hoofd, of met een
lumineus onderzoeksplan achter Thé Steinz aan de kleine eetzaal uit.
In de hal kwam hij professor Koetsier tegen, die na het ontbijt vlug
even om de hoek een krant had gekocht.
‘Goedemorgen, mijn waarde Koetsier,’
begon Jorna, maar de geleerde keek naar de grond en dreigde door te
lopen, hetgeen Jorna voor verstrooidheid hield.
‘Hee, Koetsier!’ bulderde hij derhalve
opgewekt. ‘Ik wens u een goede morgen!’
De professor keek nu op en Jorna schrok.
De man moest ziek zijn. Die koortsige ogen. De trillende mond.
‘Gaat het wel?’ informeerde hij daarom
bezorgd. Maar Koetsier verzekerde hem dat het prima ging en beende
door, terwijl Jorna hem een ogenblik peinzend nakeek.
‘Uw taxi,’ haalde Steinz hem uit zijn
overpeinzingen. Het leek Jorna dat hij iets spottends in de stem van
de hotelier kon waarnemen. Maar waarschijnlijk vergiste hij zich,
omdat hij nou eenmaal over geen greintje mensenkennis beschikte. En
inderdaad, had hij zich met name op Koetsiers ogen verkeken. Het was
geen koorts die zich daarin manifesteerde, maar angst. Jozef
Koetsier was ergens vreselijk bang voor.
Door die kennis niet in het minst
gehinderd stapte Jorna ruim twintig minuten later op de Markt van
Middelburg uit en begaf zich zonder een ogenblik om zich heen te
kijken naar de Drvkkery, de grote plaatselijke boekhandel. Hij kocht
een krant, zocht een boek uit dat hij niet afrekende en ging in het
boekhandelrestaurant zitten voor koffie met chocoladegebak. Zijn
eetlust had niet onder zijn ontbijt geleden. En ook niet onder het
feit dat hij zich inmiddels enige zorgen maakte over zijn geleerde
vakgenoot Jozef Koetsier. Want ja, ongerust maakte hij zich toch wel
een beetje. Hij pakte zijn gsm om Boendale te bellen, maar die nam
niet op. Daarom sprak hij zijn zorg in op de voicemail, met daarbij
het verzoek om eens bij de geleerde langs te gaan. En daarmee was
zijn geweten voldoende gesust om in alle rust zijn koffie te drinken
en zijn gebak te eten, het boek ter hand te nemen en met luide stem
een eerste pilsje te bestellen.
³³³
Sanne Hofstra was niet ingenomen met het
bezoek van de twee politievrouwen, maar verbaasd was ze ook niet.
‘Het komt nu echt niet uit,’ zei ze. ‘Ik
zit voor mijn tentamens.’ En: ‘Ik heb alles al aan die dikke man
verteld.’ En: ‘Ik weet echt van niks, heus.’
Maar Vos bleef aandringen en legde haar
uit dat ze over een halfuurtje weer verder mocht met die tentamens.
Behalve als ze niet zou meewerken. Dan kon ze mee naar het bureau en
dan zou het allemaal nog veel langer duren.
‘Dus je hebt niemand gezien?’ vervolgde
ze, toen ze eenmaal binnen zaten. Sanne schudde haar hoofd.
‘Dus je weet niet wie er de avond
voordat je hem vond, bij hem was?’
‘Ja, een meisje, dat kon ik wel horen.
Maar ik weet niet wie?’
‘En verder is er niemand boven geweest?’
Ze schudde haar hoofd. ‘Ik heb in ieder
geval niks gehoord, nee.’
Vos besloot het eens over een andere
boeg te gooien. Ze bracht de informatie van Jorna maar eens in. ‘Je
was verliefd op Joris, nietwaar?’
Het meisje was een ogenblik stil. ‘Ach,
dat was alweer over,’ zei ze toen.
Vos wachtte. Alsof ze lang moest
nadenken over wat ze nu ging zeggen. ‘Hij was ook verliefd op jou,
hoor ik overal,’ sprak ze toen. En even trokken de laatste druppel
bloed weg uit het gezicht van het toch al bleke meisje.
‘Wie zegt dat?’
De brigadier haalde haar schouders op.’Mensen,’
zei ze. ‘Mensen die hij wel eens in vertrouwen nam. En die zeggen
ook, dat hij nogal teleurgesteld was, omdat jij niet van hem bleek
te houden.’
‘Wat een onzin!’ stoof Sanne op. ‘Hij
gaf niks om mij. Dat was het probleem.’
Vos laste weer een korte stilte in,
zodat het meisje nog wat kon nadenken over wat ze zojuist gehoord
had. Om haar vervolgens onverhoeds met een ander feit te
confronteren.
‘Het meisje dat bij hem was, heet Ingrid
Stühr.’
Sanne Hofstra keek op. ‘Ik dacht dat
jullie dat niet wisten. Ik bedoel, dat zei die dikke man toch?’
‘Ach, we hebben niet stilgezeten.
Mevrouw Stühr beweert dat ze jou nog gezien heeft, toen ze die avond
wegging. Hier. In de gang. Voor jouw kamer.
‘Mevrouw Stühr,’ smaalde Sanne. ‘Mooie
mevrouw.’
‘Heb je haar niet gezien die avond?’
Het meisje schudde haar hoofd. ‘Nee,’
fluisterde ze. En nog eens: ‘Nee.’
‘Jullie hebben elkaar zelfs nog kort
gesproken. Over Joris. Dat hij weer eens helemaal lam was of zoiets.
En jij beaamde dat dat inderdaad wel iets voor Joris was.’
Of het nu door de herinnering kwam, of
door de verbijsterende wetenschap dat Joris wel degelijk van haar
gehouden had, wist ze niet. Maar ze begon te praten. Eigenlijk was
ze al aan het praten voordat ze er zich echt van bewust was.
En toen Jansen haar anderhalf uur later
op het bureau de uitgetypte verklaring voorlegde om te ondertekenen,
wist ze dat het waar was wat daar stond. Maar ze kon zich nauwelijks
herinneren dat zij dat allemaal verteld had.
<< vorige aflevering
volgende
aflevering >> |