Jan de Jong:
Tussen moord en daad
Aflevering 29: Hoofdstuk 14 [1]
–
but wait
can’t you see that Holzer mane
what’s her name
[Roxy Music : Virginia Plain]
Een voor een waren de gasten afgedropen.
Naar het strand. Naar de stad. Het dorp in. Of naar één van de
andere toeristische trekpleisters op Walcheren. Maar Boendale bleef.
En speelde zijn rol van eenzame vakantieganger die zich te pletter
verveelde met verve. En toen Frie Steinz binnenkwam, probeerde hij
te kijken als iemand dringend om een praatje verlegen zat. Het leek
te lukken.
‘Mijnheer Boendale. Nog hier?’ begroette
Steinz hem opgewekt.
Boendale knikte. ‘Eigenlijk is dat warme
weer niets voor mij. Eigenlijk is vakantie überhaupt niets voor
mij.’
‘Maar toch bent u teruggekomen.’ stelde
de ander vast. Hetgeen Boendale slechts kon beamen.
‘Maar dus niet voor vakantie, begrijp
ik. Mag ik er even bij komen zitten?’ Boendale maakte een gebaar
naar de stoel tegenover hem.
‘Iets drinken?’
Boendale keek op zijn horloge. Het was
kwart over elf. ‘Ik zou wel een tripel lusten.’ Steinz stond op, om
het gevraagde zelf te gaan tappen en kwam even later terug met twee
grote kelken. ‘Eigenlijk is het voor mij nog een beetje te vroeg,’
zei hij. ‘Maar ik wil geen spelbreker zijn.’ De man ging zitten en
leek meteen ter zake te willen komen: ‘U bent hier dus niet om
vakantie te vieren, zei u.’
Vakantie vieren, alleen het woord
deed de inspecteur al gruwen. ‘Ik heb hier de vorige keer een vrouw
ontmoet,’ begon hij. De ander knikte bemoedigend. Als een arts. Een
psychiater. Vertel het maar, leek hij te zeggen; maak van je hart
geen moordkuil.
‘Marijke de Heer, heette ze.’
‘Ik herinner me haar,’ beaamde Steinz.
‘Een mooie vrouw. En u bent naar haar op zoek?’
‘Niet echt. Ik wil meer weten over wat
zich hier tijdens ons verblijf heeft afgespeeld.’ Boendale sprak
langzaam. Overwoog ieder woord voordat hij het uitsprak. Opletten!
hield hij zich voortdurend voor. ‘Misschien weet u dat wij hier kort
een… eh, verhouding… kje… hebben gehad.’
Steinz glimlachte. ‘Dat is ons inderdaad
niet ontgaan. En hoewel wij daar niets mee te maken hebben, doet het
ons toch altijd wel plezier. Hebt u nog contact met haar?’
Boendale dacht na. ‘Ze is bij mij thuis
geweest,’ zei hij. En hij meende in de begripvolle glimlach van de
man tegenover hem een vleugje spot te ontdekken.
‘Dus u ziet haar nog wel eens?’ fleemde
de ander. En op dat moment ging Boendales gsm. Hij zag dat het Vos
was en schakelde het apparaat uit. Nu even niet.
‘Nee, ik zie haar niet meer.’ Hij nam
een slok van zijn bier en zei toen bijna langs zijn neus weg: ‘Ze is
dood’.
Steinz leek deze boodschap even te
moeten verwerken. ‘Dat spijt me,’ zei hij toen. ‘Een ongeluk?’
Was het de toon die hem verried? Een
miniem gebaar? Boendale had geen flauw idee, maar ineens wist hij
het: deze man was volledig op de hoogte van wat er met Marijke was
gebeurd. Intuïtie vond hij iets voor vrouwen. Bovendien kon je er
geen zaak op bouwen. Daarom noemde hij het liever zijn
speurderstalent. Niet dat je daar in de rechtszaal iets aan had,
maar het gaf hem altijd voldoende voedsel om dóór te wroeten.
³³³
‘Verdomme, waarom neemt hij nou niet
op,’ zei Vos kwaad. Jansen keek op. En zag hoe Vos een ander nummer
probeerde. Dat van Jorna.
Die had juist zijn tweede pilsje op en
liep nu naar de kassa om het boek dat hij had zitten lezen te gaan
betalen. “Onbekend nummer” stond er in het schermpje.
‘Met mij,’ meldde hij zich. ‘Ah,
brigadier, wat kan ik voor u betekenen?… Boendale, nee, die is hier
niet. Die wilde vanochtend het hotel nog even aanvegen… Ik ben in
Middelburg, ja… Nee, gewoon in een café annex boekhandel, waar
anders?…’
En toen viel hij even stil. En keek om
zich heen. En begon ineens een stuk zachter te praten.
‘Vermoord zegt u? Ja, dat moet Boendale
inderdaad weten. Hij neemt niet op? Tja, da’s allemaal bijzonder
vervelend. Misschien moet ik mij dan maar spoorslags naar Domburg
begeven. Al ben ik hier nog maar net. En ik had nog wel… nee, nee,
ik ga meteen.’ Hij borg zijn gsm op, rekende het boek af en ging
naar buiten om een taxi te zoeken. Wat nog niet meeviel. Een
behulpzame inboorling verwees hem naar het station. Hooguit een
kwartiertje lopen.
Toen Jorna om kwart voor een in het
hotel arriveerde, was er van zijn vriend geen spoor. Noch in de bar,
noch bij de receptie kon iemand hem omtrent de verblijfplaats van
Boendale informeren. Hetgeen hij maar shit vond.
Jorna ging naar zijn kamer en belde
Liesbeth. Die zich uitstekend bleek te amuseren daar bij die
vriendelijke collega. Daarna probeerde hij Boendale, maar die nam
nog steeds niet op. Tenslotte belde hij naar het politiebureau in
Tilburg en vroeg naar ‘die mevrouw Vos van u’.
‘Lieve mevrouw Vos, Jorna spreekt tot u.
Mijn goede vriend Boendale schijnt zichzelf zoekgemaakt te hebben.
Ik kan hem tenminste nergens vinden. Zelfs niet in de bar. Dus u
zult het toch even met mij moeten doen. Had ik het nou goed begrepen
dat het radeloze meisje Hofstra Joris Berg heeft vermoord?’
Er klonk iets dat op een zucht leek aan
de andere kant. ‘Nee, maar ze weet wel wie het gedaan heeft.’
‘Heeft ze het gezien dan?’
‘Nadat ze Ingrid Stühr had zien
vertrekken, is ze naar boven gegaan. Ze beweert dat Joris toen nog
leefde. Hij was inderdaad van de wereld, maar hij ademde rustig en
regelmatig. Ze is een minuut of vijf bij hem gebleven en heeft hem
nog op zijn voorhoofd gekust. Toen is ze naar beneden gegaan. Rond
middernacht werd ze wakker, hoorde rumoer op de gang. Toen ze ging
kijken kwamen er drie jongens naar beneden, van wie ze er eentje
kende van feestjes en zo. Toen die jongens haar zagen, duwden ze
haar terug de kamer in en hebben haar bedreigd. Al ze ooit tegen
iemand zou zeggen dat ze ook maar iets gehoord of gezien had, zouden
ze haar weten te vinden. Die ene jongen noemde haar naam. “Dan ben
je dood, Sanne,” had hij gezegd. En dat meende hij, zei ze. Dat kon
ze horen.’
‘En nu?’
‘Ik heb die jongen net laten oppakken.
Als het goed is, zijn ze zo hier. En dan maar eens verder horen.
Artur Koetsier, heet hij. En dan Artur zonder h. Dat zei hij altijd
volgens Sanne… Hallo? Jorna, ben je er nog?’
‘Ja,’ reageerde Jorna met enige
vertraging, terwijl hij buiten zijn hooggeleerde vakgenoot in de
tuin zag zitten. ‘Weet je zeker dat hij Koetsier heet?’
‘Ja, hoezo,’ vroeg Vos. Maar Jorna had
al opgehangen.
³³³
Toen Jorna tegenover hem kwam zitten en
twee glaasjes oude jenever op het tafeltje zette, legde Jozef
Koetsier zich bij het onvermijdelijke neer. Maar hij was duidelijk
niet ingenomen met Jorna’s aanwezigheid.
‘Is er iets?’ informeerde de Tilburger
opgewekt. ‘Je lijkt me een tikje gespannen. Slaap je wel goed, mijn
beste, en drink je wel genoeg?’
De professor mompelde iets over zijn
niet aflatende arbeid aan zijn Brandaen. Maar Jorna reageerde voor
zijn doen met erg zachte stem: ‘Maar daar kom je hier toch helemaal
niet voor? Je bent toch hier om je buten weghe geraakte
zoontje weer op het rechte pad te krijgen? Wist je trouwens dat het
ventje een halfuur geleden is gearresteerd door die brave lieden van
de Tilburgse prinsemarij?’
Het leek de geleerde nauwelijks nog op
te winden. Met moeite wrong hij er een ‘Waarvoor?’ uit. Alsof de
aanhouding hem niet verbaasde en hij alleen nog maar wilde weten op
grond van welke zijner wandaden men zijn stamhouder uiteindelijk had
kunnen arresteren.
‘Moord,’ antwoordde Jorna op een toon
alsof hij zei dat het warm was.
De ander knikte. En toen Jorna bleef
zwijgen, zei hij tenslotte: ‘Waarschijnlijk terecht.’
Jorna nam zijn glaasje op en zette het
weer neer zonder ervan te drinken. “Waarom ben je precies hier,
Jozef?’ Hij maakte een beweging alsof hij een hand op de arm van
zijn vakbroeder wilde leggen. Maar hij hield zich in.
‘Ik wilde vragen of ze hem met rust
konden laten. Heb ze zelfs geld geboden.’
‘En?’
‘Ze leken me niet onwelwillend. Maar ze
konden niks beloven?’
‘En wie zijn “ze”?’ stelde Jorna
vervolgens de hamvraag.
‘Zullen we een stukje gaan lopen, door
het dorp of zo?’
Tien minuten later slenterden beide
heren langs de terrassen in het centrum van Domburg. En ze zwegen.
Totdat Koetsier op een muurtje bij de kerk ging zitten. En vroeg of
Jorna het zeker wist, van die arrestatie van Artur.
‘Hij is zojuist binnengebracht.’
‘Artur heeft me eergisteren gebeld. Zei
dat hij diep in de problemen zat. Dat hij door een of andere bende
gechanteerd werd om allerlei vreselijke dingen te doen. Hij zei er
niet bij wat voor dingen hij bedoelde. Maar nu jij het net over
moord had, verbaasde het me eigenlijk niet. Ik ben al een paar jaar
mijn grip op die jongen kwijt. Ach, ze worden ouder, dacht ik dan.’
‘Maar hij belde,’ voorkwam Jorna
allerlei bespiegelingen.
De ander knikte. ‘Hij kreeg zijn
opdrachten meestal via de telefoon. En soms ook van de baas
persoonlijk. En hij wist dat de aansturing vanuit Domburg
plaatsvond. Uit ons hotel.’
Nu was het de beurt aan Jorna om even te
slikken. ‘Uit ons hotel,’ baritonde hij ineens hard. Om
meteen daarna te fluisteren: ‘Uit ons hotel?’
‘Die ouwe Steinz,’ beaamde Koetsier. ‘En
zijn zoon uiteraard ook.’
Jorna sloeg een hand voor zijn gezicht.
Het gebaar leek theatraler dan hij het bedoelde. ‘Boendale.’
‘Ja,’ vervolgde de ander onverstoorbaar.
‘Ze hebben me gisteren voor jullie gewaarschuwd. Als ik ook maar de
indruk wekte, dat ik jullie iets zou vertellen, dan namen ze mijn
zoon te grazen. Daarom wilde ik je liever niet meer spreken. Maar
nou hij veilig is…’
‘Boendale is in ieder geval niet veilig.
Die zou vandaag Frie Steinz de duimschroeven eens aanleggen. En nu
is hij weg. Kwijt. Onvindbaar.’ Hij keek de ander recht in de ogen.
‘Ze hebben hem, Jozef. En wij zijn de enigen die iets kunnen doen.’
‘Wat dan?’ vroeg de ander. En hij klonk
zowel naïef als strijdvaardig.
‘Dat weet ik niet,’ antwoordde Jorna.
‘Kom mee!’
³³³
In Tilburg raakte de zaak inmiddels in
een stroomversnelling. Artur Koetsier leek zijn arrestatie min of
meer als een bevrijding te beschouwen en verklaarde en bekende het
ene feit na het andere. Hoe hij door zijn vriend Joris Berg benaderd
was, om dat meisje Mohrmann te versieren. En hoe Joris hem (op
aangeven van Ingrid Stühr, wist Vos) het betreffende meisje had
aangewezen. Nee, hij kende alleen haar voornaam. Rieke. Rieke
Mohrmann, had Artur zonder verder iets te vragen geconcludeerd. En
hij had met haar afgesproken om de volgende dag een wandeling in de
Loonse en Drunense Duinen te gaan maken. ’s Avonds had hij Frie
Steinz gebeld, omdat die om een of andere reden altijd nogal in
Mohrmann geïnteresseerd leek. ‘Mooi,’ had die gezegd. ‘Houd je maar
netjes aan de afspraken. Ik regel de rest.’ En ‘de rest’ bestond
blijkbaar uit het onklaar maken van de auto waarmee Joris, samen met
zijn vader, het meisje zou gaan ontvoeren, vervolgens een identieke
auto te regelen – inclusief nummerplaten – en om het meisje op die
manier zelf in handen te krijgen. Dat daarbij die ouwe kroegbaas
werd doodgeschoten, stond niet in het scenario, maar werd door
Steinz ook niet als een groot drama beschouwd. Die dingen gebeurden.
‘En Joris Berg?’ wilde Vos weten.
‘Joris was de enige die mij met die
ontvoering in verband kon brengen. Daarom hebben we hem ’s avonds
opgezocht. Gewoon om hem uit te leggen dat hij mij zo snel mogelijk
moest vergeten. Maar hij lag zowat in coma. Er viel hem helemaal
niks duidelijk te maken.’
‘Ga door.’
Er klonk voor het eerst enige emotie in
zijn stem door toen hij vertelde hoe iemand hem ineens een kussen in
zijn handen duwde. En even later merkte hij pas dat hijzelf dat
kussen op Joris’ gezicht drukte. Niet lang. Maar in zijn toestand
was het blijkbaar genoeg.
Vos stond op en liep om de jongen heen.
‘Artur,’ zei ze. ‘Zonder h. Je hebt zo
juist een moord bekend. Besef je dat?’ Toen hij knikte, gaf ze hem
een tikje tegen zijn achterhoofd. ‘Besef je dat?’ herhaalde ze.
Feller nu. Artur leek te begrijpen wat de bedoeling was en zei heel
luid en duidelijk in de richting van het opnameapparaat: ‘Ja, ik heb
Joris Berg vermoord.’
‘Mooi,’ zei Vos en ze ging weer
tegenover hem zitten. ‘Moord, dus. Erger kan niet. Vanaf nu kun je
er alleen nog maar op vooruit gaan. Ik wil alles weten. Feiten,
namen, data, rugnummers. Wat je verder ook maar te binnen schiet.
Begin maar met wat mij het meest intrigeert. Terug naar het dode
meisje in de Bankastraat. Wat is er precies met haar gebeurd?’
‘Ze is opgehaald door drie jongens, ene
Hans en twee kornuiten die ook regelmatig door Steinz gebruikt
worden. Die hebben haar naar de Bankastraat gebracht. Verder niks.
Ik heb ze daarna niet meer gezien. Waarschijnlijk wisten ze niet wat
ze er verder mee aan moesten en hebben ze haar daar laten
verkommeren.’
‘Hebben zij die andere vrouw daarheen
gebracht?’ vroeg Vos, maar al gauw bleek dat Artur niet op de hoogte
was van de korte ontvoering van Liesbeth. Al verbaasde die hem niks.
‘Lijkt me net iets voor Hans. Om zoiets
te verzinnen. Waarschijnlijk hoopte hij dat die vrouw dat meisje nog
levend zou aantreffen.’
Vos trok haar lippen samen. ‘Dan had hij
die vrouw toch minstens een dag of drie eerder moeten ontvoeren. Dat
kind heeft geen schijn van kans gehad. Maar vertel eens iets meer
over haar.’
‘Ik weet niks.’
‘Jezus, je hebt toch met haar gepraat,
neem ik aan. Die avond. De volgende ochtend. In de bus. Tijdens
jullie ochtendwandelingetje.’
‘Ik dacht dat ze dat kind van Mohrmann
was. Ik heb vooral zelf veel gepraat. Allemaal lulverhalen, zodat ze
me later niet terug zou kunnen vinden. Ik heb gezegd dat ik de
andere dag weer naar Canada moest, omdat ik daar glaciologie
studeerde.’
‘Bestaat dat?’
‘Geen flauw idee. Maar het leek me wel
bij Canada horen.’
‘En haar stem? Sprak ze accentloos
Nederlands? Tilburgs? Kom op, je weet toch wel iets?’
‘Ja, toch wel Brabants, geloof ik,’
aarzelde Artur. ‘Maar niet zo heel erg in ieder geval. Ze praatte
niet echt plat of zo.’
Vos zuchtte. Dit schoot niet op. Dan
eerst maar eens iets anders.
‘En Jacob Berg, de vader van Joris?’
‘Dat was echt een ongeluk,’ reageerde
Artur fel. ‘Ik heb hem niet eens aangeraakt. Hij gleed uit.’
‘Dus jij was bij hem,’ stelde Vos vast.
‘Wat deden jullie daar bij de Piushaven?’
‘Hij wilde met me praten. Over Joris. En
hij stelde zelf voor om een eindje te gaan lopen. Ik heb het niet
eens goed gezien. Ineens was ie weg.’
‘En wat deed jij toen?’
Artur keek strak naar het tafelblad,
toen hij fluisterde: ‘Ik ben er vandoor gegaan.’
Vos stond weer op. ‘Goh, ik hoor wel
allemaal ontzettend flinke dingen van je. Iemand die zijn roes ligt
uit te slapen vermoorden met een kussen. Een meisje achterlaten voor
haar ontvoerders. Wegrennen als er iemand in het water valt. Het
heldendom is niet bepaald een van jouw grootse talenten, is het
wel?’ Ze boog zich voorover, totdat haar mond vlak bij zijn oor was.
‘Volgende zaak. Marijke de Heer.’
‘Nooit van gehoord.’
‘Vermoord, kort nadat ze in het hotel
van Steinz had gelogeerd.’
Maar Artur bleef zijn hoofd schudden.
<< vorige aflevering
volgende
aflevering >> |