Boon
Beter laat dan
nooit.
Dat moet
Schoonebeek gedacht hebben, toen hij er op een regenachtige morgen
op uit trok om twee boeken te gaan kopen die iedereen in zijn kast
behoort te hebben.
De
Kapellekensbaan
en Zomer te Ter-Muren. Het eerste stond nog wel ergens in een
verzamelwerk op zijn planken, het tweede ontbrak geheel. Schoonebeek
had zich ’s ochtends toen hij wakker werd zomaar zonder enige
aanleiding het gemis gerealiseerd. Hadden de twee meesterwerken
gefigureerd in een onmiddellijk na het ontwaken verdrongen droom?
Schoonebeek wist het niet. Hij voelde alleen zijn geweten knagen. En
een klein vals addertje dat in zijn oor siste: “Wat ben jij nou voor
een lezer? Je hebt de twee beste boeken van de beste
Nederlandstalige schrijver van de hele vorige eeuw niet eens in
huis.”
Schoonebeek liep
voor de zekerheid nog eens naar de B van Boon. Daar stond van alles:
van het vroegste werk tot het roemruchte kistje met de fenomenale
feminatheek. Maar geen Kapellekensbaan en geen Zomer te
Ter-Muren in twee fraaie identieke banden. Het ontbijt en zelfs
het scheerapparaat zouden vandaag nog even moeten wachten. Hij
diende zich eerst naar de boekhandel te spoeden. Alwaar hij tot zijn
ontsteltenis moest ontdekken dat het gewenste daar ook al niet in de
schappen stond. Daar moest die boekverkoper maar eens gauw iets aan
doen. En Schoonebeek bracht zijn wens gezwind aan de man over.
“Liefst in één mooie band.”
De detaillist
zocht digitaal contact met de uitgever en krabde zich eens achter
een oor.
“In één band?
Bestaat niet.” Hij liet het puntje van zijn balpen langzaam langs
het scherm zakken. “Ze zijn er wel apart,” zei hij toen. “In twee
banden dus.”
Schoonebeek
kreeg een mooi visioen van twee keurige stoffen banden die naast
elkaar de twee meesterwerken zouden vertegenwoordigen. Mooi
lichtgroen waren ze. Hij wist het zeker.
“Die wil ik
wel,” sprak hij derhalve glunderend. Maar ineens bedacht hij zich.
“Het zijn toch
wel twee gelijke banden, hè?”
“Gelijke?”
fronste de boekverkoper zijn wenkbrauwen. “Het zijn twee
verschillende boeken hoor.”
Schoonebeek
knikte. Zo ver was hij zelf ook wel. “Ik bedoel,” begon hij
ongeduldig te klinken, “of ze wel bij elkaar horen. Dat ze er
hetzelfde uitzien. Dat je zegt: kijk da’s een mooi stel in je
boekenkast.”
De boekverkoper
dacht na. “Dat kan ik zo niet zien,” kwam hij tenslotte aarzelend.
“Het zijn twee boeken. Allebei gebonden. Maar met een verschillende
prijs.” Hij zocht verder naar mogelijk verborgen aanwijzingen. “En
ze zijn ook niet in hetzelfde jaar uitgegeven. Er zit acht jaar
tussen.”
Acht jaar.
De twee woorden
kwamen bij Schoonebeek binnen als twee doffe klappen met een
omfloerste moker. Acht jaar was veel te veel. Verschillende
redacteuren en verschillende ontwerpers zouden zich met de uitgaven
hebben bemoeid.
“Maar ze moeten
wel hetzelfde zijn,” zeurde hij wanhopig. “Kunt u dat niet ergens
zien?”
De boekhandelaar
ademde hoorbaar diep in en schudde van nee.
“Misschien kunt
u thuis zelf even op internet kijken,” zei hij toen.
Schoonebeek
zweeg en draaide zich langzaam en bedremmeld van de man af. Zelf op
internet kijken. Dat waren de laatste woorden van een boekhandelaar.
Geen staalboeken vol mooie omslagen. Sterker, de man had blijkbaar
niet eens zelf internet.
Schoonebeek
sjokte gebogen de winkel uit. Terug naar huis. Over de boulevard der
gebroken dromen. |