Derde kerstdag
Vroeger ja,
vroeger had je nog een derde kerstdag. Zo’n dag waarop de resten van
twee copieuze kerstdiners (een handvol biefstukjes, twee blikjes
onder erbarmelijke omstandigheden verworven ganzenlever, een halve
kalkoen en de nodige kilo’s ijs en ooft) soldaat werden gemaakt.
Samen met een fles of wat wijn waar – bang voor een tekort
halverwege de feestdagen – de kurkentrekker niet meer helemaal aan
toegekomen was.
Maar dat was
vroeger. Tegenwoordig verdwijnen de voedseloverschotten zonder
scrupules of zelfs maar een schouderophalen in het vuilnisvat. En
wijn, ach die is er tenslotte iedere dag.
En dus heeft
Schoonebeek zomaar een dag over. Waarmee hij zich tegen half twaalf
nog steeds geen raad weet. Daarom ligt hij in zijn eenzame bedje
maar een beetje naar het plafond te staren, terwijl hij een
belangrijk deel van zijn geesteskracht aanwendt om wat beginnend
maagzuur weg te denken. En dan gaat de telefoon.
Schoonebeek
kreunt zijn naam in het toestel.
“O, je bent wel
thuis,” klinkt een moeilijk te definiëren vrouwenstem vanaf de
andere kant. Oud? Jong? Bekend? Of juist niet? Wie het weet mag het
zeggen. “Je bent wel thuis” lijkt op een bekende te wijzen. Is hij
een bijzondere afspraak vergeten?
“Eh ja, ik
geloof van wel,” wil hij nog niet meteen zomaar van alles toegeven.
“Hoezo, ik
gelóóf van wel? Ik hoor je toch,” geeft de vrouw een opmerkelijk
gebrek aan humor en inlevingsvermogen prijs. Waarmee er al een stuk
of tien (zijn dochters, wat vriendinnen, de bejaarde buurvrouw)
afvallen.
“En hoe laat
denk je dan deze kant eens uit te komen?” Shit, dus toch een
afspraak.
“Ik lig nog in
bed,” reageert Schoonebeek een beetje minnetjes, maar wel geheel
naar waarheid.
“Maar het is
half twáálf! (Ze kan wel klok kijken…) Je zou er tweeënhalf uur
geleden al zijn! (…maar is in het geheel niet op de hoogte van zijn
dagritme).”
“Tweeënhalf
uur?” wil Schoonebeek het meest onwaarschijnlijke deel van haar
tirade graag nog eens een keertje horen.
Maar de vrouw
laat slechts een zucht horen, waarin ze heel knap onbegrip, verwijt
en venijn harmonieus laat meeklinken. “Florisje staat hier al die
tijd al in zijn nette kleren op je te wachten, lul.”
Er gaat
Schoonebeek nog steeds geen licht op. Misschien had die vierde fles
bourgogne gisteren toch beter dicht kunnen blijven. Benieuwd hoe
zijn schoonzoon zich voelt! Ze gingen tenminste lekker gelijk op bij
het natafelen. Het is dan ook uitsluitend aan de goede inborst van
zijn dochter te danken, dat Schoonebeek de nacht in zijn eigen bed
heeft kunnen doorbrengen.
“Te wachten,”
echoot Schoonebeek een beetje mee.
“Je zou hem
meenemen naar Den Haag. Jezus, wat heb jij gezopen gister?”
“Ach,” doet
Schoonebeek alsof dat wel meevalt. “Maar wat moet ik in Den Haag?”
“Dat heb je
Florisje verdomme al weken geleden beloofd. Het is vandaag derde
kerstdag, weet je nog wel? Wat ben jij een lul zeg!” Wat Schoonebeek
inmiddels zelf ook wel een beetje begint te vinden.
“Maar wie is
Florisje in godsnaam?” besluit hij tenslotte tot volledige
capitulatie.
Even is het stil
aan de andere kant. En terwijl Schoonebeek zijn verdediging tijdig
op orde probeert te krijgen voor de nietsontziende aanval die nu
ongetwijfeld gaat volgen, blijft het stil.
“Hallo?” verkent
Schoonebeek de vijandelijke linies voorzichtig. Maar de generale
staf is blijkbaar nog in intern overleg.
“Eh Henk?” komt
de tegenpartij langzaam in beweging. Waarop Schoonebeek nog maar
eens herhaalt hoe hij heet.
“Sorry,” zegt de
vrouw dan. En ze klinkt inenen heel lief. “Neemt u mij niet kwalijk.
Ik dacht… Ik heb… Eh, een verkeerd nummer, begrijpt u.”
Schoonebeek
begrijpt het, zegt hij. “Mag ik u straks even terugbellen?” trekt
hij meteen maar de stoute schoenen aan.
“Straks?”
“Ja, als
Florisje weg is. Naar Den Haag.” Waarop hij nog net weer iets van
die wonderlijke zucht hoort, voordat zij de verbinding verbreekt. |