CuBra

INHOUD JAN DE JONG

HOME

SPECIAAL

AUTEURS

TEKSTEN

BRABANTS

AUDIO

 

 

Dichtertje

“Maar jij schrijft toch ook gedichten?” wilde de vrouw weten.

“Ach,” antwoordde Schoonebeek inmiddels zeer tegen zijn zin.

“Is dat nou een ja of een nee,” drong ze aan.

“Dat is toch wel hoofdzakelijk een ach,” zei Schoonebeek en hij hoorde dat hij een beetje bits begon te klinken. Terwijl zij in principe toch wel een bijzonder aardige vrouw was. In principe, inderdaad. En vooral niet meer dan dat.

Een kwartiertje geleden had Schoonebeek zich nog gevleid gevoeld, toen zij pardoes het woord tot hem richtte. Dat deden vrouwen van rond de dertig immers al lang niet meer. Het begon echt als zo’n contactzoekerig praatje. Van een meisje dat een leuke jongen zag. En hoewel zij natuurlijk niet meer helemáál een meisje was, was Schoonebeek zeer zeker geen leuke jongen, maar overduidelijk een bebuikte man op leeftijd.

“Hee, ben jij alleen op stap vanavond?” Zoiets verstond Schoonebeek tenminste. En ondanks zijn op de achtergrond nog redelijk functionerende ratio, had Schoonebeek zich toch alras zo’n jongen gevoeld tegen wie men zoiets zei. Tegen beter weten in.

Hij haalde zijn schouders op. Beetje beduusd.

“Jij bent geen prater, hè? Je lijkt mij meer een schrijver. En ik ben gek op schrijvers.”

Schoonebeek voelde een warme glimlach opkomen. Zo makkelijk was hij dus te lijmen.

“Ja, ik schrijf inderdaad,” sprak hij net iets te hard. “En jij?”

“Ja, ik ook!” knikte zij heftig. En na een paar keer “Goh, dus jij schrijft ook” en Gezellig”, kwam het hoge woord eruit: “Mag ik jou eens iets laten lezen?”

“Da’s goed,” stemde Schoonebeek in, in de vaste overtuiging dat er daarna op een ander onderwerp overgegaan zou worden. In plaats daarvan haalde zij een beduimeld notieboekje tevoorschijn. Waarin zij naarstig begon te bladeren.

Het mens schrijft boodschappenlijstjes, dacht Schoonebeek nog. Maar toen duwde ze hem het boekje onder de neus.

Schoonebeek wierp een wel erg korte blik op het papier. “Maar dat zijn gedichten,” stelde hij vast.

De vrouw knikte. “Lees eens.”

En Schoonebeek las. Met geheel de fiere weerzin tegen dichtende vrouwen die hem zo’n verrukkelijk arrogant gevoel gaf. Maar na twee regels was hij zeer tegen zijn zin verkocht. Dit was goed! Dit had kwaliteit! Dit was iets voor een tijdschrift. En dat zei hij ook.

“O, welk tijdschrift dan?” wilde de vrouw meteen weten. Haar onbekendheid met het wereldje had Schoonebeek moeten vertederen. Maar dat gebeurde niet. Hij raakte verstoord. Geïrriteerd. Gekwetst.

Waarom?

Tja. Zelf zou hij het nooit toegeven, maar zijn eigen poëtische schrijfsels konden niet in de schaduw staan van het werk van deze onwetende. En om zulks te verhullen, omgaf hij zich ter plekke met een camouflagenet van onwetendheid.

“Tja, dat weet ik niet precies. Ik heb zelf niet zo veel met gedichten.” Hij wendde een aarzeling voor. “Maar ik vind jou werkjes echt heel goed hoor!”

Ze schudde haar hoofd. En kwam toen met die ene, vervelende, alles doorprikkende vraag: “Maar jij schrijft toch ook gedichten?”

Hoe wist zij dit? Was dit allemaal theater? Had ze al die tijd geweten wie hij was en wat hij deed. En alleen maar een excuus gezocht om hem met haar schrijfsels te benaderen?

“Ach,” had hij daarom maar geantwoord.

“Maar ik ken jouw werk,” voer zij voort. “Jouw gedichten staan toch op internet?”

Dat was waar ook! Die beschamende onzingbare liedjes stonden voor eenieder zichtbaar in de etalage.

“Die vind ik zó góed! Denk je dat ik dat niveau ook ooit kan halen?”

Schoonebeek glimlachte. “Probeer toch vooral een eigen geluid te vinden,” poneerde hij gewichtig. Waarna hij er haast vertederd “Dichtertje!” aan toevoegde. De vrouw nam het schriftje terug en keek Schoonebeek aan. Ze glimlachte ook. En sprak beloftevol: “Dichter!”