INHOUD JAN DE JONG
HOME
SPECIAAL
AUTEURS
TEKSTEN
BRABANTS
AUDIO

CuBra

 

 

Dierendag

“Hij is niet van mij hoor,” wees de man al bij voorbaat verontschuldigend naar het hondje. Dat, zich van geen kwaad bewust, eens ging oriënteren op Schoonebeeks broekspijp. Eerst snuffelde het beestje wat. Zodat Schoonebeek een piepklein beetje dierenliefde uit de krochten van zijn geest voelde opborrelen. Maar alras daalde het dier af naar Schoonebeeks veters. En beet daar een beetje in. Waarbij een grommende geluid de druppels kwijl begeleidden die op zijn schoenen terecht kwamen.

“Dat kan zijn,” riposteerde Schoonebeek. “Maar u hebt hem wel vast.”

De man keek een ogenblik naar riem, die hem met het grommende schepseltje verbond. En trok een gezicht alsof hij “tja” dacht.

“Hij van mijn zuster,” verklaarde hij tenslotte.

“Die hem niet meer over de vloer wil hebben,” begreep Schoonebeek. Terwijl hij voorzichtig wat achteruit schuifelde om buiten de actieradius van de aangelijnde hond te komen.

De man schudde somber zijn hoofd. “Dat is het niet,” zuchtte hij. “Het is meer haar nieuwe vriend.”

Schoonebeek keek het dier nu een tikje argwanend aan. “Haar nieuwe vriend?” kreeg hij bijna niet uit zijn strot gewrongen.

“Die kan niet met dat beest overweg,” legde de man uit. “Schopt hem het hele huis door als zij even niet kijkt.”

“Frisse jongen,” reageerde Schoonebeek geschrokken.

Maar de man had meer begrip. “Het is natuurlijk ook een kreng,” viel hij uit. “Bij u waren het alleen nog maar uw schoenen. Maar als u eens wist wat ik allemaal al naar de stomerij heb kunnen brengen sinds hij bij mij in huis is.”

Schoonebeek bestudeerde een ogenblik met enige afkeer zijn schoeisel. Het waren een paar gezonde stappers waar hij al een half jaar best wel trots op rond liep. Modieus. Vond hij zelf. Maar nu zat er een vervelende natte plek op, waaraan zich bij de randjes wat schuim aftekende. Zou hij de man kunnen vragen het af te doen? “Hoe heet ie?” vroeg hij in plaats daarvan.

De man peinsde een ogenbik. “Verrek,” sprak hij toen. “Ik heb eigenlijk geen flauw idee. Ik noem hem meestal gewoon hond.” Hetgeen Schoonebeek een nogal toepasselijke naam leek.

“En hoe lang hebt u het beest al bij u?” vervolgde hij zijn vragenvuurtje.

“Op en af een week,” antwoordde de man op een toon of hij iets in de buurt van een jaar had genoemd.

“Op en af.” Schoonebeek herhaalde de woorden als een bezweringsformule. Veel inhoud hadden ze niet voor hem.

“Alleen als ie het weer eens te bont heeft gemaakt,” somberde de man voort.

“Te bont. U vangt hem dus eigenlijk meer op als een levensreddende handeling,” begreep Schoonebeek. “Om te voorkómen dat ie wordt doodgeschopt.”

Die wrede gedachte leek de man een tikje op te beuren. Eigenlijk was hij dus wel een goed mens. En misschien zelfs wel een té goed mens.

“Waarom laat u ’m niet gewoon bij uw zuster,” velde Schoonebeek opgewekt een soort van doodvonnis. Zijn toon beviel het beestje blijkbaar, want het begon dankbaar te kwispelen. Hetgeen Schoonebeeks vooroordelen over de matige intelligentie van trouwe viervoeters maar weer eens bevestigde. “Ik zou hem vandaag nog terugbrengen,” stak hij toen definitief toe.

Maar de man schudde moedeloos het hoofd. “Nee, dat kan niet,” fluisterde hij tenslotte.

“O,” schiep Schoonebeek even wat ruimte, waarin de man nog op zijn schreden zou kunnen keren. Waar de ander evenwel geen gebruik van maakte.

“Het is vandaag dierendag,” zuchtte hij.

Een kwartiertje bestelde Schoonebeek bij Meesters een glas tripel. En proostte op het leven, dat zijns ondanks weer een dagje doorsukkelde.