INHOUD JAN DE JONG
HOME
SPECIAAL
AUTEURS
TEKSTEN
BRABANTS
AUDIO

CuBra

 

 

Eenzaam

Schoonebeeks zoon gaat verhuizen. Van Tilburg naar Leiden. En Schoonebeek heeft daarbij zijn hulp aangeboden. In een overmoedige bui weliswaar, maar toch. Daarom loopt hij zich nu al dagen het hoofd te breken over de wijze waarop hij zonder overdreven veel inspanning deze belofte gestand kan doen. Maar omdat hij noch in het bezit is van een auto, noch van een rijbewijs, noch van rechterhanden, ziet hij weinig meer mogelijkheden dan het eenvoudige sjouwwerk. Hetgeen hem zeer tegenstaat.

Sjouwen betekent zweten, zeker met al die tropische dagen in het verschiet.

Om alvast op voorhand enigszins tot rust te komen, heeft hij zich neergelaten op een stoeltje in de lommer van een boom op het Piusplein. Alwaar een uiterst vriendelijke jongeman hem zojuist de eerste trappist van de dag heeft gebracht. Het is een mooie donkere dubbele geworden, omdat de dag nog jong is en in deze tijd van het jaar in potentie erg oud kan worden. In Schoonebeeks slaapkamertje broeit het. Zodat hij er noodgedwongen relatief korte nachten op na houdt.

Omdat hij zich bij zijn eerste bier laat vergezellen van een ochtendblad, ziet hij niet hoe een muisgrijze man hem omzichtig nadert. Pas nadat de nieuwkomer op een beschaafde meter afstand drie keer heeft gekucht, kijkt Schoonebeek op.

Ja? denkt hij tamelijk onwillig.

“U bent mijnheer Schoonebeek, neem ik aan?” informeert de grijze beleefd. Schoonebeek laat zijn zwijgen voor zich spreken.

“Vindt u het goed als ik even bij u kom zitten?” vervolgt de man. Waarop Schoonebeek een ostentatieve blik langs een tiental onbemande tafeltjes laat glijden. Zijn nekwervels kraken ervan. Maar de muis heeft het duidelijk op Schoonebeeks tafeltje gemunt. En met reden.

“Ik zou u even iets willen vragen,” negeert de man blijmoedig Schoonebeeks stekels. De vriendelijke jongeman komt langs en de muis bestelt koffie. “Mag ik u ook iets offreren?” Maar Schoonebeek schudt in het volste wantrouwen van nee. Zijn trappist staat nog onaangeroerd naast de inmiddels opgevouwen krant. Maar hij neemt voor de zekerheid toch maar een voorzichtige eerste slok. Het bier is ijskoud. Precies zoals Schoonebeek het graag heeft. Hij zet zijn glas neer en kijkt de man aan. Kom maar op, betekent dat.

“Ik lees uw stukjes altijd met bovengemeen genoegen,” formuleert de man. “En het treft mij dat u als nogal eenzaam daaruit naar voren komt.”

Het zijn maar verhaaltjes, denkt Schoonebeek. Maar hij zegt niets.

“Het ontbreekt u duidelijk aan liefdevolle menselijke contacten,” heeft de muis daaruit geconcludeerd.

“Spreekt u mij nu beroepshalve aan of wat?” wil Schoonebeek nu toch wel eens weten.

“Beroepshalve?”

“Ja. Zakelijk. Wilt u mij een wondermiddelmiddel verkopen? Iets met zen of raki of zo? Of zo’n lekkere ouderwetse psychoanalyse – wat immers nog steeds de levertraan onder therapieën is. Of nee, u hebt natuurlijk een weekendje benedictijner klooster in de aanbieding. Kom op kerel, voor de draad ermee! Wat zal het zijn?”

“Ik wil u slechts de weg naar de Heer wijzen. Naar Hem zonder wie iederéén eenzaam is.” En de muis haalt vanachter de rits van zijn aktetas een foldertje tevoorschijn. Maar Schoonebeek heeft niets met de weg naar de heer. Hij mompelt dat hij niet zo van de homobeweging is, pakt zijn bier en zijn krant en gaat een tafeltje verderop zitten. Er is daar iets minder schaduw, maar het is er wel een stuk eenzamer.

En dan riedelt zijn telefoon. De zoon. Of hij wel weet hoe warm het is. En dat hij net drie vrienden heeft gecharterd om te helpen met verhuizen. Jonge kerels in de kracht van hun leven. En dat het misschien beter is als…

Schoonebeek begrijpt het. Ook zijn zoon voorvoelt dat hij maar in de weg zou lopen. En daarom biedt hij de jongen royaal aan om eens in Leiden langs te komen als hij eenmaal goed gesetteld is. Om dan eens samen de stad te verkennen. Op Schoonebeeks kosten, dat spreekt van zelf.

En hij bestelt opgewekt een tweede trappist (“Doe maar een tripeltje.”) en lacht naar de zon. Ook deze week zal hij weer een stuk eenzamer zijn dan hij vanmorgen nog vreesde.