En alle jazz
Hoewel
Schoonebeek zich graag op zijn goede smaak laat voorstaan, waait hij
toch meestal maar een beetje met de heersende wind mee. Zo zijn er
lieden met wie hij (enige autoriteit veinzend) met gemak een
oppervlakkig gesprek over rockmuziek kan voeren. Bij een ander houdt
hij inenen wel erg veel van klassiek (“Bach zeg je? Die heeft toch
als belangrijkste verdienste dat hij goed kon tellen. Nee, dan
Mozart. Dat was een kunstenaar!”). En soms komt hij ook wel iemand
tegen bij wie hij zijn jazzregister moet opentrekken.
Zoals bij die
dame die hem op het bestaan van Room Eleven wees, een
allerverdienstelijkst Nederlands groepje dat op het punt staat de
wereld te veroveren. In het café waar zij zo toevallig aan de praat
kwamen hadden ze hun cd niet. Zodat de jazzy dame haar best deed om
Schoonebeek verbaal van de kwaliteiten ervan te overtuigen. En dat
viel niet mee. Ook de verwijzingen naar een zekere televisiereclame
stuitten op Schoonebeeks muur van onwetendheid. Reclames zijn om te
plassen en bier te halen.
Maar omdat hij
het gesprek niet meteen om zeep wilde helpen (de jazzy dame oogde
fraai), liet hij maar eens achteloos een paar namen vallen die hij
toevallig wel kende. Chick Corea. Miles Davis. John MacLaughlin.
Chet Baker. Voornamelijk jeugdzonden, van wie hij nog wel een mooi
stapeltje elpees in huis had, maar aan de cd’s was hij nooit meer
toegekomen. Maar dat zei hij nu niet.
De jazzy dame
kende Miles. En meldde dat Room Eleven hem ook op hun eigen cd
bezong. En nam met alle plezier nog een glas witte wijn van hem aan.
En vertelde dat ze ook heel erg van Franse chansons hield, een
pleonasme dat Schoonebeek haar graag vergaf. En ook van
wereldmuziek. Maar dat zei Schoonebeek dan weer zo weinig dat hij
maar gauw over het begrip heen marcheerde. Terug naar de jazz. Want
zijn herinneringen kwamen op hem zelf in ieder geval wel
verleidelijk over.
De jazzy dame
had ze onlangs live gezien, Room Eleven. Half december hadden ze in
Breda gestaan en daar was zij bij geweest. Jonge mensen, heerlijke
muziek, swingend en met vrolijke teksten.
“Ja, dat moet je
hebben,” gaf Schoonebeek met liefde en plezier toe. En de dame
toonde hem haar lege glas. Juist, dat ging vlotter dat zijn Duvel.
Hij ledigde kwiek zijn eigen glas en bestelde nog maar eens.
En waar hield
zo’n jazzy dame nog meer van? Musea met moderne kunst.
“Maar ik ook!”
liet hij wel erg enthousiast klinken. En hij pijnigde terstond zijn
hersenen. Wat wist hij van moderne kunst? Natuurlijk, hij kende
Picasso, Appel en Warhol, maar die waren allemaal dood. Ook in de
kunst had je ongetwijfeld een hoop Room Elevens die op het punt
stonden om hun wereld te veroveren. Maar hij kende ze niet.
“Ik vind het zo
vervelend dat je van moderne kunst altijd iets lijkt te moeten,”
bood de jazzy dame hem een uitweg. “Ik wil er eigenlijk veel liever
gewoon naar kijken. En het dan mooi vinden. Verder niks. Namen
zeggen me eigenlijk niet zoveel.”
Oef.
“Kijk, dat vind
ik nou ook,” lachte Schoonebeek. Terwijl de Duvel en de conversatie
de jazzy dame steeds mooier maakten. That’s my girl, dacht hij
zomaar in het Engels – wat hij anders nooit doet. En hij begon
langzaam maar zeker moed te verzamelen, om iets te vragen wat hij
eigenlijk helemaal niet durfde vragen.
“Wil je nog
een…” wees hij in plaats daarvan naar haar glas.
Ze lachte lief.
“Lijkt me niet verstandig, toch?”
Inkoppertje.
Maar Schoonebeek legde de bal weer eens mooi stil. Zodat zij een
paar minuten later met een piepklein zuchtje opmerkte dat ze maar
weer eens op huis aan moest. Morgen weer vroeg dag en zo. Tja.
En nu is
het dan morgen. Schoonebeek stond om half tien al bij Van Leest voor
de deur. En zag dat één van de liedjes van Room Eleven ‘Sad song’
heette. En dat klinkt nu al voor de achtste keer door Schoonebeeks
eenzame bovenwoning. |