INHOUD JAN DE JONG
HOME
SPECIAAL
AUTEURS
TEKSTEN
BRABANTS
AUDIO

CuBra

 

 

Engelbewaarder

Er zijn veel dingen waar Schoonebeek niet van houdt. Maar het ergste is de kou. Daar kan hij absoluut niet tegen. Met 24 graden is ie op zijn best, maar zo lang het een eindje boven de tien blijft, hoor je hem ook niet klagen. Maar kouder kan echt niet. Dan wordt hij panisch, zet de thermostaat iedere dag een streepje hoger en trekt drie truien aan. De laatste week is hij dus ook zijn huis niet meer uitgeweest. En weet hij zich bij een zorgzame buurvrouw zo zielig voor te doen, dat het lieve mens iedere middag om vijf uur zijn boodschappen thuisbezorgt. Brood. Kaas. Hamburgers. Mayonaise. Duvel. De eerste levensbehoeften van een alleenstaand heer.

Afgelopen maandag begon Schoonebeeks koudefront langzaamaan om te slaan in een heuse vorstdepressie. Zodat hij om half drie al door zijn Duvel heen was. Wijnen en sterker spul had hij al niet meer in huis. En het bodempje port dat ie in een keukenkastje aantrof, haalde ook kwart voor drie maar net.

Tegen vijven was de situatie in huis derhalve nijpend te noemen. Maar weldra zou de zorgzame buurvrouw aanbellen en dan was alles weer goed. Maar er kwam geen buurvrouw. En toen hij haar om tien over vijf welhaast in paniek opbelde, nam ze niet op. Wat nu gedaan? Schoonebeek ging op een eenzaam keukenkrukje zitten en begon te treuren. En toen dat niet hielp, belde hij een vriend. Leonard.

“Met Leo.”

“Waarde Leonard. Ik verkeer momenteel in erg hulpbehoevende omstandigheden en…”

“…ik kan u momenteel niet te woord staan. U kunt een boodschap inspreken na de piep. Dan bel ik u zo snel mogelijk terug. Piep.”

“Leo, wat doe je nou?” riep Schoonebeek in de hoorn. “Je maakt jezelf erg gebruiksonvriendelijk hoor!”

Maar Leonard was weer eens de verstandigste en deed er verder het zwijgen toe. Moedeloos legde Schoonebeek de hoorn naast het toestel. Het was inmiddels kwart over vijf. Wat ging de tijd toch langzaam als men ontberingen moest doorstaan. Hij zuchtte. En hij zuchtte nog eens. En tóen ging de bel. Een pronte vrouw van half de zestig kwam beladen met tassen de kamer binnenhinken.

“Wat bent u laat,” probeerde Schoonebeek zijn opluchting te verhullen. Terwijl hij smachtend naar de tassen keek.

“Laat? Ik was bijna helemaal niet meer gekomen!”

Schoonebeek slikte even iets weg. Wat zei zij daar? Dit kon zij toch niet menen?

“Ik heb een ongeluk gehad,” verklaarde Schoonebeeks mantelzorgster zich nader. “Aangereden door een auto.”

“Nee!” acteerde Schoonebeek bedreven.

“Ja,” repliceerde de buurvrouw. “Op de kruising bij het kerkhof.” Waarna ze omstandig de voorrangssituatie en de werking der verkeerslichten ter plaatse ging uitleggen. Ook de schade aan haar fiets kwam vrij gedetailleerd aan bod. Terwijl Schoonebeek dorst leed. “Maar ik heb gelukkig een goede engelbewaarder,” eindigde de buurvrouw haar relaas. Waarop ze zich in een van Schoonebeeks fauteuils liet zakken.

Schoonebeek dacht na. Er werd nu duidelijk iets van hem verwacht.

“Hebt u aan port gedacht?” vroeg hij.

De buurvrouw maakte een wuivend gebaar naar een van de tassen. Dit was het teken! Schoonebeek sprong op. Graaide in de tas. En haalde de gezochte fles naar boven. Hij nam een glaasje en schonk het vol tot aan de rand. Daarna leegde hij het in één teug. En schonk het weer vol.

“Ja ja, u hebt me wel laten schrikken. Blieft u ook een glaasje?” informeerde hij toen vriendelijk. En terwijl hij het haar aanreikte, wierp hij een steelse blik in de andere boodschappentas. Er zaten twee kartonnetjes in. Met elk zes flesjes Duvel. Ook zíjn engelbewaarder functioneerde toch nog naar behoren!