INHOUD JAN DE JONG
HOME
SPECIAAL
AUTEURS
TEKSTEN
BRABANTS
AUDIO

CuBra

 

 

Filosoof

“Eigenlijk ben ik veel meer een filosoof,” zuchtte de man.

Schoonebeek nam hem eens van boven tot onder op. En besloot vervolgens anders.

“Nee hoor,” riposteerde hij. “U lijkt helemaal niet op een filosoof. U ontbeert bijvoorbeeld nogal ernstig de wapperende grijze manen.” Hij deed of hij twee seconden nadacht. Daarna vervolgde hij met een genadeloos “En uw neus is te mopsig. Filosofen hebben grote, benige haakneuzen. Waarop zij een brilletje klemmen. En zij dragen ook een cape.”

De filosoof schudde langzaam het ongetwijfeld wijze hoofd. “Volgens mij bent u danig in de war met een zeventiende-eeuws tovenaar. Maar dan moet er wel een puntmuts bij.”

“Nee,” was Schoonebeek inenen heel resoluut. “Nee, geen puntmuts. De filosoof gaat blootshoofds. Zodat een wereld van frisse ideeën onbelemmerd toegang vindt tot zijn soepele brein.”

“Ah, u ziet het brein van een denker meer als een drempelloze voorziening,” begreep de filosoof. “Terwijl het soms toch vreselijk afgesloten kan zijn.”

“Afgesloten hoofden behoren mensen toe die alles al weten,” wist Schoonebeek. “De wankelmoedige geest van de echte wijsgeer daarentegen…”

Hij liet de volzin voor wat die was en nam een ferme slok van zijn Duvel.

“Mensen die alles al weten…” kauwde de filosoof hem voorzichtig proevend na. “Aan wat voor lieden moet ik dan denken?”

Daar hoefde Schoonebeek niet lang over na te denken. “Veganisten,” riep hij meteen. “Homeopaten. Antroposofen.”

“U bent een ernstig getraumatiseerd man,” stelde de filosoof vast.

“Zelfbenoemde psychologen,” voer Schoonebeek voort. “Relatietherapeuten. Kinderbeschermers.”

“Nu komen echt al uw frustratie naar boven, niet?” hield de filosoof opgewekt vol. “U hebt volgens mij een zwaar leven gehad. Kom, drink nog een Duvel van me.” Schoonebeek knikte dat hij het goed vond.

“Nou zwaar,” begon hij pas aan een antwoord nadat hij een eerste slok van het ijskoude bier had genomen. “Ik leid anders wel precies het leven dat ik wil.”

“Of het leven dat u denkt dat u wilt,” vulde de filosoof aan.

Schoonebeek antwoordde met nog een slok. Zo lustte hij er nog wel een paar. “Kom nou,” sprak hij de filosoof daarom even flink tegen. “Ik weet precies wat ik wil. Vergis u daar niet in.“

“Maar u sukkelt anders behoorlijk met uw identiteit.”

“Mijn identiteit?”

“Wie u bent,” verduidelijkte de filosoof.

Schoonebeek zuchtte. Hij wist wat identiteit betekende. Maar hij zei niets. Het was al lang niet meer het gesprek dat hij zich had voorgenomen.

“U bent de vader van uw kinderen. De ex van uw vrouw. De patiënt van uw dokter. De schrijver voor uw lezers. Maar wie bent u echt? Wil de ware Schoonebeek maar opstaan!”

Nee, dit leek in het geheel niet meer op de aangename, doelloze kroegenpraat waar Schoonebeek zich vanavond zo op had verheugd. Veel te confronterend.

De filosoof, evenwel, leek zich steeds beter in zijn hum te voelen. “Nou,” drong hij vilein aan. “Geeft u nu eens uitsluitsel. Vader of schrijver?”

En Schoonebeek dacht aan zijn kinderen en aan zijn stukjes. Ze waren hem allemaal zo lief. Hij voelde zich inenen ontzettend tweezaam.

“Ik weet het niet,” bekende hij tenslotte. “Zegt u het maar.”

Maar nu wees de filosoof hem onverbiddelijk het bos in. “Hoe zou ik het weten?” schmierde hij met verve. “Ik weet niets. Ik ben een filosoof.”

Schoonebeek dronk zijn glas in één teug leeg en plaatste een nieuwe bestelling. “Ik ook,” fluisterde hij toen. Een tikje gedragen door de wanhoop. Maar de filosoof hoorde hem al niet meer. Hij knoopte juist een vers gesprek aan met mooi en onschuldig ogend meisje. “Eigenlijk ben ik veel meer een filosoof,” sprak hij.

Het meisje bloosde.

En Schoonebeek keerde zich bedroefd van de wereld af.