Jan de
Jong
Schoonebeek
________________________________
Gedichten
Een paar weken
geleden is de VSB-poëzieprijs uitgereikt en omdat Schoonebeek een
nieuwsgierig man is, heeft hij zich de winnende titel plichtsgetrouw
aangeschaft. Vijftien jaar geleden was Hugo Claus de eerste winnaar,
dat weet hij nog. En ook de naam van Leo Vroman prijkt glorieus op
de VSB-erelijst. En omdat Schoonebeek zowel De sporen als de
Psalmen tot volle tevredenheid heeft geconsumeerd, heeft hij
alle vertrouwen in des jury’s oordeel. Ook al zegt de naam van de
winnende dichter hem hoegenaamd niets.
Nachoem M.
Wijnberg.
Nou is
Schoonebeek meestal nogal terughoudend als het er om gaat zijn smaak
aan nieuwe, verdere grenzen bloot te stellen. Dat is zo met eten en
drinken, met muziek en ook met gedichten. Hij is groot geworden met
Lucebert en Kouwenaar. En ietsje later ook nog met K. Schippers en
Armando. Maar de rest is nieuwlichterij. Waarom gaan al die jonge
mensen toch dichten, vraagt hij zich soms in gemoede af. Er zijn
toch al dichters genoeg?
Nou is dat
laatste niet helemaal waar. Want van ‘zijn’ generatie komen er
steeds minder. Schierbeek, Andreus, Hanlo, Elburg, Lucebert, Claus,
Vaandrager, Waskowsky, Buddingh’, the Selfkicker, nee, de klad
begint er toch wel aardig in te komen. En daarom leest hij wel eens
een nieuwe dichter. Die soms nog meevalt ook. Dakruiters van
Esther Jansma, bijvoorbeeld. Daar was hij zeer over te spreken. Net
als over Koerikoeloem van Tjitske Jansen en Koffers
zeelucht van Hagar Peeters. Allemaal mooie vrouwen, bovendien.
Dat lijkt te helpen.
Maar die
mijnheer Wijnberg is een man. Misschien wel eentje die zich met
Claus en Vroman kan meten, als een mens de VSB-jury tenminste kan
vertrouwen. En vertrouwen, ja, dat heeft Schoonebeek. Een immens
vertrouwen in de mensheid is de leidraad in gans zijn leven. Daarom
is hij van de week die bundel ook gaan kopen.
En nu zit hij
dan, in een rustig café omdat iedereen bij drie stralen zon op het
terras wil, met een dichtbundel en glas Duvel voor zich. De bundel
heet Het leven van. Hij neemt een slok bier en begint aan
‘Het leven van Kant, van Hegel’, een soort van voorwoord, zo lijkt
het. Het is in ieder geval nog geen gedicht. Daarna volgen “Nieuw
hier’, ‘Arme man’ en ‘Kat en rat’. Allemaal van hetzelfde laken een
pak. Zijn dit gedichten? Sterker, zijn dit prijswinnende
gedichten? Hier moet een tweede Duvel aan te pas komen, besluit
Schoonebeek en hij maakt gezwind zijn glas leeg.
De Duvel helpt
maar een beetje, zo blijkt al gauw. Ook zijn geestelijke vermogens
zullen aan de bak moeten. Bij het gedicht (dat wederom geen gedicht
is) ‘Kat’ begint hij er in te komen. Waarschijnlijk is het de
laatste regel die het hem doet. ‘Maar verreweg het beste is een
meester van de metafoor te zijn’. Kijk, zoiets leest hij graag. Hier
spreekt een geestverwant. En als een gedicht (ja, Schoonebeek
besluit om het toch maar gedichten te gaan noemen) waarin iemand de
golven tot kalmte kan gebieden en vervolgens over water kan lopen,
eindigt met ‘Misschien is er geen verklaring voor alles wat er
gebeurt, maar voor alles wat ik jou vertel moet jij of ik een
verklaring kunnen geven’, weet hij het zeker.’ De dingen die
gebeuren, die kan niemand uitleggen. Maar het gaat om de dingen die
verteld worden.
Schoonebeek
leest de zin nog eens. En nog eens. En bestelt dan een derde Duvel.
En dankt de VSB-jury voor haar wijze oordeel.
|