Gelukkig
Schoonebeeks
leven is op de vingers van één hand te tellen. Behalve de dingen
waar de stad hem van kent – erin rondwandelen, op een terras of in
een café zitten – eet en slaapt hij wat en schrijft hij zijn
stukjes. Sommigen zouden het een leeg leven noemen, maar Schoonebeek
heeft er zijn handen aan vol. Natuurlijk, hij zou ook wel graag een
wereldwijde bestseller op zijn naam hebben. Maar het feit dat je
zo’n ding dan eerst zelf moet schrijven, is toch wel een drempel.
Gelukkig worden
zijn krantenstukjes ook volop gelezen. Soms spreekt een nagenoeg
vreemde hem erover aan, om eens een schouderklopje uit te delen.
Hetwelk Schoonebeek spinnend ondergaat. Maar soms is er ook weleens
iemand boos. En laat dat ook merken. En ook zulke onvrede accepteert
Schoonebeek als een van die dingen van het leven. Schrijver is nu
eenmaal een beroep met risico, zo noteerde Louis Paul Boon al in één
van zijn cursiefjes uit je jaren zestig.
Vandaag was de
gekwetste een plaatselijke winkelier. Schoonebeek kwam juist uit de
winkel van Van Leest, alwaar hij zich een spannende film voor de
avond had aangeschaft, en wilde koers zetten naar Anvers voor koel
glas, toen de man hem in het oog kreeg.
‘Jou moet ik
hebben!’ liet hij welluidend over de Oude Markt galmen.
Omdat
Schoonebeek zijn slachtoffer van de vorige dag niet van gezicht
kende, keek hij eerst eens achter zich, om te zien voor wie die
priemende vinger bedoeld was.
Maar er stond
niemand achter hem.
‘U bedoelt mij,’
stelde hij daarom reeds op voorhand vermoeid zuchtend vast.
‘Jij wil mij
ruïneren jij,’ probeerde de onbekende Lucebert-achtig te formuleren.
Schoonebeek
schudde langzaam van nee. ‘Waarom zou ik?’ riposteerde hij. ‘Ik ken
u helemaal niet.’ Maar de wrevel die hij over deze woedende heer
voelde opkomen, deed hem tegelijkertijd aan heel wat vreselijker
dingen denken dan alleen maar een beetje ruïneren. Wat haalde zo’n
man zich in het hoofd, om hem hier midden op straat staande te
houden? Hem zijn weg naar een frisse versnapering belemmerend? Hem
in zijn roes van zonnige overpeinzingen storend? Naar de hel met zo
iemand!
Maar omdat
Schoonebeek een heer van meer dan middelbare leeftijd was en geen
hangjongere, hield hij zich stil en luisterde beleefd.
En dat hielp.
‘Waarom schrijf
jij dat er niemand in onze winkels komt?’ informeerde de
neringdoende nogal luid midden in Schoonebeeks gezicht. En nu wist
Schoonebeek tenminste waar het om ging.
Een onderzoek in
opdracht van Brabantse ondernemers had uitgewezen dat het
winkelcentrum waar deze man blijkbaar zijn negotie had, massaal door
het kooplustige publiek genegeerd werd. De resultaten van dat
onderzoek pasten uitstekend in het beeld dat Schoonebeek van het
bewuste pleintje had en daarom had hij er een grappig stukje over
geschreven. Hoe op zaterdagmiddag in heel Tilburg de winkels worden
platgelopen, terwijl op ’s mans pleintje de winkelmeisjes amechtig
geeuwend naar de klok kijken, om te zien of het nog geen vier uur
is. Opdat zij zich daarna fluks naar de binnenstad kunnen ijlen, om
ook zelf nog een leuk truitje te bemachtigen. Zoiets.
‘Ah, u bent van
het pleintje,’ stelde hij tegenover de gedupeerde winkelier vast.
‘Het pleintje waar zo weinig mensen komen.’
De winkelier
slikte iets vreselijk scherps weg. ‘En dat wordt er met zulke
stukken in de krant niet beter op,’ peperde hij Schoonebeek eens
flink in.
Schoonebeek
dacht na. Natuurlijk had de man gelijk. Met zo’n stukje in de krant
kreeg een wanhopig watertrappelend pleintje natuurlijk nog eens een
extra duw onder water mee.
‘Neemt u mij
niet kwalijk,’ zei hij.
En de winkelier
viel even stil. En dacht bijna hoorbaar na. ‘U biedt uw
verontschuldigingen aan?’ vroeg hij toen. Het klonk zeer verwonderd.
Maar Schoonebeek
verduidelijkte: ‘Nee, ik wil er graag even langs.’ En hij beende
snel de veilige beschutting van café Anvers binnen, alwaar het
meisje tenminste vriendelijk glimlachte toen hij zijn bestelling
plaatste. Hier was hij gelukkig.
De winkelier
bleef zwijgend staan totdat de cafédeur zich achter zijn opponent
had gesloten. Toen verdween hij hoofdschuddend in de richting van de
parkeergarage. Maar hij had het gezegd! En was daarmee toch ook best
wel gelukkig. |