INHOUD JAN DE JONG
HOME
SPECIAAL
AUTEURS
TEKSTEN
BRABANTS
AUDIO

CuBra

 

Gelukkig

Schoonebeeks leven is op de vingers van één hand te tellen. Behalve de dingen waar de stad hem van kent – erin rondwandelen, op een terras of in een café zitten – eet en slaapt hij wat en schrijft hij zijn stukjes. Sommigen zouden het een leeg leven noemen, maar Schoonebeek heeft er zijn handen aan vol. Natuurlijk, hij zou ook wel graag een wereldwijde bestseller op zijn naam hebben. Maar het feit dat je zo’n ding dan eerst zelf moet schrijven, is toch wel een drempel.

Gelukkig worden zijn krantenstukjes ook volop gelezen. Soms spreekt een nagenoeg vreemde hem erover aan, om eens een schouderklopje uit te delen. Hetwelk Schoonebeek spinnend ondergaat. Maar soms is er ook weleens iemand boos. En laat dat ook merken. En ook zulke onvrede accepteert Schoonebeek als een van die dingen van het leven. Schrijver is nu eenmaal een beroep met risico, zo noteerde Louis Paul Boon al in één van zijn cursiefjes uit je jaren zestig.

Vandaag was de gekwetste een plaatselijke winkelier. Schoonebeek kwam juist uit de winkel van Van Leest, alwaar hij zich een spannende film voor de avond had aangeschaft, en wilde koers zetten naar Anvers voor koel glas, toen de man hem in het oog kreeg.

‘Jou moet ik hebben!’ liet hij welluidend over de Oude Markt galmen.

Omdat Schoonebeek zijn slachtoffer van de vorige dag niet van gezicht kende, keek hij eerst eens achter zich, om te zien voor wie die priemende vinger bedoeld was.

Maar er stond niemand achter hem.

‘U bedoelt mij,’ stelde hij daarom reeds op voorhand vermoeid zuchtend vast.

‘Jij wil mij ruïneren jij,’ probeerde de onbekende Lucebert-achtig te formuleren.

Schoonebeek schudde langzaam van nee. ‘Waarom zou ik?’ riposteerde hij. ‘Ik ken u helemaal niet.’ Maar de wrevel die hij over deze woedende heer voelde opkomen, deed hem tegelijkertijd aan heel wat vreselijker dingen denken dan alleen maar een beetje ruïneren. Wat haalde zo’n man zich in het hoofd, om hem hier midden op straat staande te houden? Hem zijn weg naar een frisse versnapering belemmerend? Hem in zijn roes van zonnige overpeinzingen storend? Naar de hel met zo iemand!

Maar omdat Schoonebeek een heer van meer dan middelbare leeftijd was en geen hangjongere, hield hij zich stil en luisterde beleefd.

En dat hielp.

‘Waarom schrijf jij dat er niemand in onze winkels komt?’ informeerde de neringdoende nogal luid midden in Schoonebeeks gezicht. En nu wist Schoonebeek tenminste waar het om ging.

Een onderzoek in opdracht van Brabantse ondernemers had uitgewezen dat het winkelcentrum waar deze man blijkbaar zijn negotie had, massaal door het kooplustige publiek genegeerd werd. De resultaten van dat onderzoek pasten uitstekend in het beeld dat Schoonebeek van het bewuste pleintje had en daarom had hij er een grappig stukje over geschreven. Hoe op zaterdagmiddag in heel Tilburg de winkels worden platgelopen, terwijl op ’s mans pleintje de winkelmeisjes amechtig geeuwend naar de klok kijken, om te zien of het nog geen vier uur is. Opdat zij zich daarna fluks naar de binnenstad kunnen ijlen, om ook zelf nog een leuk truitje te bemachtigen. Zoiets.

‘Ah, u bent van het pleintje,’ stelde hij tegenover de gedupeerde winkelier vast. ‘Het pleintje waar zo weinig mensen komen.’

De winkelier slikte iets vreselijk scherps weg. ‘En dat wordt er met zulke stukken in de krant niet beter op,’ peperde hij Schoonebeek eens flink in.

Schoonebeek dacht na. Natuurlijk had de man gelijk. Met zo’n stukje in de krant kreeg een wanhopig watertrappelend pleintje natuurlijk nog eens een extra duw onder water mee.

‘Neemt u mij niet kwalijk,’ zei hij.

En de winkelier viel even stil. En dacht bijna hoorbaar na. ‘U biedt uw verontschuldigingen aan?’ vroeg hij toen. Het klonk zeer verwonderd.

Maar Schoonebeek verduidelijkte: ‘Nee, ik wil er graag even langs.’ En hij beende snel de veilige beschutting van café Anvers binnen, alwaar het meisje tenminste vriendelijk glimlachte toen hij zijn bestelling plaatste. Hier was hij gelukkig.

De winkelier bleef zwijgend staan totdat de cafédeur zich achter zijn opponent had gesloten. Toen verdween hij hoofdschuddend in de richting van de parkeergarage. Maar hij had het gezegd! En was daarmee toch ook best wel gelukkig.