CuBra

INHOUD JAN DE JONG

HOME

SPECIAAL

AUTEURS

TEKSTEN

BRABANTS

AUDIO

 

 

Het gevang

Hoewel Schoonebeek van zichzelf vindt dat hij toch eigenlijk best wel veel mensen kent, is zijn leefwereld in feite erg beperkt. Hij realiseert zich dat ten volle als hij eens een keer iemand uit een heel andere wereld tegenkomt. Zoals die beeldschone zwartharige dame op vrijdagmiddag.

Het begon allemaal vrij onschuldig. Schoonebeek zat met een kop koffie en het plaatselijke dagblad aan een tafeltje bij het raam. Waaruit de vrouw blijkbaar concludeerde dat hij niets belangrijks omhanden had.

“U schrijft toch ook gedichten?” vroeg ze. Schoonebeek had geen idee hoe lang ze daar al stond.

‘Ach,” antwoordde hij geheel naar waarheid. En hij keek haar eens aan. Wat hij zag, beviel hem wel. Zodat hij min of meer rap een uitnodigend gebaar maakte naar het stoeltje tegenover hem.

“Blieft u koffie?”

“Ik ben gek op koffie.”

Schoonebeek verordonneerde twee kopjes en probeerde een vragend gezicht op te zetten.

“Ik kom net uit de gevangenis,” sprak de ravenzwarte en glimlachte daar heel open bij.

Schoonebeek legde wat verwarring in zijn stem en vroeg wat zij gedaan had.

“Lesgeven,” gaf ze zonder blikken of blozen toe. Waar Schoonebeek wel wat meer van wilde weten.

“Hebt u dan misschien instructie gegeven over het vervaardigen van explosieven of zo?”

De dame produceerde een denkrimpeltje. “Nee, hoezo? Ik geef Nederlands.”

“Ah,” begreep Schoonebeek, “en toen hebt u zich zeker zomaar en ondoordacht achter die laatste misdadige spellingwijziging geschaard.”

Er kwam nog een klein rimpeltje bij, wat haar overigens niet schaadde. De jonge vrouw schudde haar hoofd. “Ik geef Nederlands aan gedetineerden.”

Op dit punt in de conversatie kwam er al een klein deukje in Schoonebeeks wereldbeeld. Deze vrouw gaf les in het gevang. Aan lieden van wie hij altijd had gedacht dat zij hun dagen sleten in ledigheid en met wasknijpers maken.

“En wat doet u dan zoal?” wilde hij nu toch wel erg graag weten.

“O, dat kan van alles zijn. Brieven schrijven, grammatica. En ik ben nu met een poëzieproject gestart.”

Schoonebeek keek even stil voor zich uit. Het was vrijdagmiddag. En zijn wereld wankelde. Poëzie in het gevang. Kon men zich een minder lyrische omgeving voorstellen? Er schoot hem een klassieker te binnen:

 

En waarom zouden wij treuren,

want de bajes is zo groot,

van voren met twee deuren

en van achter met een sloot.

 

“Zoiets?” vroeg hij.

Ze vatte het gelukkig (doch ten onrechte) op als een goede grap. “Ik vertel over gedichten. Over vorm en inhoud. En we lezen gedichten. En sommige gedetineerden schrijven ook gedichten.”

In Schoonebeeks hoofd maakte het beeld van grauwe getraliede betonbouw langzaamaan plaats voor dat van een rustieke ommuurde bloementuin. Waarin gevangenen poëzie lazen en ook hun eigen gevoelens aan het papier toevertrouwen.

“Maar het is wel een harde wereld hoor,” hoorde hij de vrouw ergens ver weg nog zeggen. “Daarom is het zo belangrijk dat ze af en toe ook met iets moois bezig zijn.”

Schoonebeek knikte. En verdoofd door zijn verstoorde wereldbeeld en de warme schoonheid van de vrouw bleef hij knikken. Hij knikte nog steeds toen zij even later over een workshop begon en over “een soort masterclass”.

En toen ze een halfuurtje later het café verliet en Schoonebeek volledig uitgeknikt achterbleef, vroeg hij zich in gemoede af waar hij in godsnaam ja tegen had gezegd.