IJ of ei
“Dag, ik heet
Marjolijn,” zei de vrouw die juist een espresso met een glaasje
water had besteld.
“Dag Marjolein,”
antwoordde Schoonebeek.
“Nee,”
verbeterde de vrouw, “het is Marjolijn. Met een ij.”
“Dus niet met
een ei,” wilde Schoonebeek zeggen. Maar eerlijk gezegd had hij hier
helemaal geen zin in. Hij kende twee Marjoleinen. Eentje van vroeger
en eentje vrij recent. En dat waren allebei bijzonder aardige,
misschien zelfs wel lieve, vrouwen.
En van een jaar
of vijf geleden kende hij ook nog een Marjolijn, maar die kon daar
niks aan doen, omdat ze Duitse ouders had. Wisten die veel.
Bovendien was die Marjolijn ook een stuk minder aangenaam gezelschap
dan de Marjoleinen uit zijn leven. Hij keek eens naar het exemplaar
met de espresso. En het water. En hij schoof zijn glas Duvel een
stukje van haar af uit angst voor doodslaan. Want de onderhavige
Marjolijn straalde wel iets uit dat op een barre oostenwind geleek.
Schoonebeek wilde zich gauw een beetje laf van haar afkeren. Maar
daar kwam niets van in.
“En jij?”
informeerde ze.
“Schoonebeek,”
stelde Schoonebeek zich voor. “Met een ee.”
Wat de vrouw in
de gelegenheid stelde haar gebrek aan humor te demonstreren. “Ja,
hoe anders?”
“Met een ei,”
riposteerde Schoonebeek. “Zoals in Hemelsche Heirscharen.”
Halverwege de Heirscharen had hij al spijt.
De vrouw dacht
een moment na. “Hemels is gewoon met één e,” debiteerde ze meteen
een vrij fors deel van haar eruditie.
Schoonebeek
zuchtte. En keek wanhopig om zich heen. Maar er diende zich
vooralsnog geen hulp aan in het nagenoeg uitgestorven café. Helemaal
achterin bevond zich een minnend paartje. En een eindje verderop aan
de bar worstelde een man al genoeg met het bestaan. Die kon er
Schoonebeeks malheur niet ook nog bij hebben.
“Ik spreek u
eigenlijk aan omdat ik een beetje een eenzame meid ben,” verklaarde
Marjolijn.
Schoonebeek
verstond mijt.
“Dan heb u aan
mij geen goeie,” trok hij stevig zijn verdediging op. “Gezien het
leven dat ik lijd.”
Zij verstond
leid.
Dat schoot zo niet op, vond Schoonebeek. Hij dronk zijn glas leeg.
En bestelde een verse Duvel.
“Weet u wat,”
besloot hij inenen, “wij drinken er eentje van mij.
Vinden we fijn. Iedereen blij. Daarna raak ik u
kwijt. Zijn wij weer vrij. En daar komt
geen ei aan te pas.”
De vrouw knikte.
Ze begreep dat ze zich nu ergens bij diende neer te leggen, al
snapte ze niet helemaal waarbij. En ze vroeg om een glaasje witte
wijn. Droge. Daarna zwegen zij tot de bestelling gebracht was.
Toen hief
Schoonebeek zijn glas. “Marjolein,” proostte hij.
“Schoonebeik,”
toastte de vrouw terug.
En toen moesten
ze allebei toch wel even lachen. |