Inge
‘Hoe heet die
dichter ook weer, die van die onleesbare gedichten schreef?’
Schoonebeek keek
de vragenstelster aan, een mooie, slanke vrouw die nog
triomfantelijk in de eerste helft van de dertig bivakkeerde. Ze was
een halve kop kleiner dan Schoonebeek, maar om een of andere reden
had hij toch het gevoel dat hij tegen haar opkeek. Ze droeg een
spijkerbroek en zo’n jeugdige gele sweater met een capuchon.
Daarboven had ze fraaie grote ogen en een aarzelende glimlach. Het
was die aarzeling die het hem deed. Schoonebeek was verliefd.
‘U bent toch
mijnheer Schoonebeek?’ vroeg ze, toen een snel antwoord op haar
eerdere vraag uitbleef.
‘Eh,’ reageerde
Schoonebeek niet echt intelligent en vlotjes.
Hetgeen aan haar
een kort schaterlachje ontlokte.
‘Ik ben Inge,’
lachte ze. ‘Ik snap dat wel hoor. U hebt in uw tijd natuurlijk
zóveel studentes over de vaderlandse letteren verteld. Die kunt u
niet allemaal meer kennen, hè.’
‘Maar ik wil jou
wel heel erg graag kennen,’ wilde Schoonebeek zeggen. Maar in plaats
daarvan kwam er slechts ‘Ach’ uit zijn mond.
‘Toen ik in de
tweede zat, heb u zo’n onleesbaar gedicht voor ons gelezen!’
probeerde ze hem bovenaardse gaven aan te smeren.
‘Knap van mij,’
mompelde Schoonebeek. En hij dacht dat het misschien iets van Theo
van Doesburg geweest had kunnen zijn. En dat zei hij ook.
‘Nee, nee, het
was beslist iemand anders. Zo’n naam die zelf ook weer iets
betekende. Ik weet alleen niet meer wát.’ Er vormde zich een rimpel
in haar voorhoofd die peinzen moest aanduiden. Die verfraaide haar
niet, zodat Schoonebeek al vlug capituleerde en ‘I.K. Bonset’ zei.
‘Jaa,’ begon
Inge nu helemaal te stralen. ‘Ik ben sot, toch?’
‘Precies, knikte
Schoonebeek tevreden. ‘Maar nu even over jou. Inge zei je toch?’
Ze knikte met
datzelfde lieve aarzelende lachje om haar mond. ‘Dat moet in, even
denken, 1995 geweest zijn. Ik was toen twintig.’
Schoonebeek
begon bliksemsnel te rekenen. En kwam bij een heel mooi getal uit.
Haar leeftijd. Maar hoe graag hij het ook wilde, het bijbehorende
beeld van een twintigjarige Inge wilde nog niet zo uit de verf
komen.
‘Ik heb de
cursus over het interbellum ook niet echt goed gevolgd,’ legde ze
uit. ‘Na twee weken moest ik al afhaken.’
‘Het was toch
niet te moeilijk?’ informeerde Schoonebeek bezorgd. Op dit moment
was hij bereid om Inge werkelijk alles te vergeven. Zelfs een
pijnlijk gebrek aan intelligentie.
‘Nee, toen moest
ik opgenomen worden. In een inrichting.’ Ze sprak erover zoals een
ander vertelt dat hij zojuist de weekendboodschappen in huis heeft
gehaald. Met het grootste gemak.
Maar Schoonebeek
slikte toch even. ‘Inrichting?’
‘Ja, ik was echt
zwaar depressief. Dat was toen de tweede keer al. Het komt allemaal
door mijn jeugd.’
‘Daar komt het
altijd door,’ bevestigde Schoonebeek. En zijn ogen zochten intussen
wanhopig naar om het even welke vage bekende in de winkelstraat.
Maar die vertoonde zich niet. En daarom vroeg Schoonebeek zich af
waarom hij het toch wederom zo moest treffen. Mooie vrouwen hadden
altijd een psychiatrisch verleden. Altijd. Waarschijnlijk voelde hij
zich tot hen aangetrokken. Terwijl hij er ook vreselijk bang voor
was.
Intussen boog
Inge zich nog wat verder naar hem toe. ‘Ik vond u een geweldige
docent,’ vertrouwde ze hem toe. En Schoonebeek voelde zich
gestreeld. Mooie vrouwen met aarzelende glimlachjes die hem geweldig
vonden, waren niet al te dicht gezaaid. Misschien moest hij die
inrichting maar op de koop toe nemen.
‘Een vervelende,
aanmatigende man, maar echt een geweldige docent. Zoals u verhalen
kon vertellen!’
Schoonebeek
knikte, excuseerde zich en beende weg.
Ze was inderdaad
mooi, stelde hij even later achter een kop koffie vast. Met een
verrukkelijke onvaste glimlach. En ze was beslist niet gek! |