INHOUD JAN DE JONG
HOME
SPECIAAL
AUTEURS
TEKSTEN
BRABANTS
AUDIO

CuBra

 

 

Jacqueline

“Ken je Jacqueline eigenlijk nog,”  wilde de goede vriend aan het eind van de avond ineens weten.

Jacqueline? Vroeg Schoonebeek zich een ogenblik in stilte af. Ze hadden het net een hele avond over boeken gehad. Waarom Nicole Krauss best wel aardig kon schrijven. Of juist niet. Hij kon zich de eindbalans even niet meer helder voor de geest halen. En waarom Mulisch van tijd tot tijd zo’n geforceerde stijl hanteerde.

Het meisje van Anvers was al langs geweest voor een laatste ronde, want ze gingen sluiten. Het was tenslotte maandagavond en ook meisjes van Anvers willen weleens een keertje bijtijds naar bed. Ze hadden allebei nog een tripel besteld.

En daar kwam de goede vriend dan nu ineens met ene Jacqueline aanzetten. Schoonebeek hield er niet van om met zijn onwetendheid te koop te lopen. Dus hij zette het maar weer eens op een vissen. Was Jacqueline de titel van een boek of de naam van de schrijfster? Daar moest hij eerst maar eens achter zien te komen.

“Hebben we het daar al niet eens eerder over gehad?” probeerde hij een beetje uit de losse pols te klinken.

De goede vriend zweeg een ogenblik. “Nee,” schudde hij toen vrij zeker zijn hoofd. “Nee. Ik geloof het niet.”

Schoonebeek bladerde wat door het boek dat voor hem op tafel lag en speelde dat hij nadacht. Het boek heette De geschiedenis van de liefde en was geschreven door Nicole Krauss. Schoonebeek had beweerd dat hij er erg door geraakt was. Hoewel hij het nog niet helemaal uit had. Om heel eerlijk te zijn was hij met enig doorzettingsvermogen tot bladzijde 68 doorgedrongen, maar dat had hij er niet bij verteld. “We hebben het toch nog steeds hierover, nietwaar?” Hij wapperde wat met het boek.

De geschiedenis van de liefde? Ja, dat denk ik wel. Min of meer,” beaamde de goede vriend niet van harte.

“Maar daar komt toch helemaal geen Jacqueline in voor?” waagde Schoonebeek zich nu op glad ijs. Hij had geen flauw idee wie er allemaal in de laatste tweehonderd bladzijden nog voorkwamen.

De goede vriend keek een ogenblik somber in zijn tripel, voordat hij bekende: “Ik heb het over mijn Jacqueline.”

“Sinds wanneer heb jij een Jacqueline?”  stoof Schoonebeek nu op. “Daar heb je me nooit iets van verteld!”

“Het is ook nog maar sinds een paar weken,” legde de goede vriend uit. “Gewoon op een avondje stappen aan de praat geraakt en telefoonnummers uitgewisseld. Ik heb eerst drie dagen niet durven bellen. Zo verkikkerd voelde ik me op haar.” Hij stokte.

“Maar je hebt wel gebeld,” gaf Schoonebeek het verhaal een duwtje.

De goede vriend lachte nu. “Ja, dat was wel mooi. Zij liep ook al die tijd al met dat telefoonnummer rond.”

“Waarmee de verkikkering gedeeld was,” begreep Schoonebeek. “Gefeliciteerd jongen. Maar nu even terug naar het belangrijkste punt van het hele verhaal: ik zou haar moeten kennen?”

De goede vriend knikte. “Ze heeft nog bij jou gestudeerd.”

“Dat moet lang geleden zijn,” deed Schoonebeek nu echt een poging tot peinzen. Waarna hij de goede vriend om nadere details verzocht.

En langzaam daagde het portret van een mooie jonge roodharige vrouw nu in zijn hoofd op. Was hij indertijd niet een beetje verliefd op haar geweest? Mogelijk. Dat was hij in die jaren tijd wel vaker. Hij was toen net alleen en had de gewoonte ontwikkeld om iedere jonge vrouw op haar samenleefbaarheid te beoordelen. In gedachten, dat wel. Jacqueline had de toets ruimschoots doorstaan. Maar bleek niet ontvankelijk voor Schoonebeeks charmes. Wat haar tenslotte dan toch weer een fikse onvoldoende opleverde.

Hij dronk zijn glas leeg en keek nog eens afgunstig naar de goede vriend. Wat had die wat hij niet had?

“Nee,” ging hij tenslotte toch maar op de vraag in. “Ik heb geen idee over wie je het hebt.”