Kennis
“God schiep de
dag en wij sleepten ons erdoorheen” had Schoonebeek net ergens in
een boek gelezen. Het leek een tamelijk nauwkeurige omschrijving van
zijn actuele gemoedstoestand. Behalve dan dat er niet echt iets was
om zich doorheen te slepen.
Vrienden gaven
al dagen niet thuis. De terrassen van de stad bleven angstig leeg.
De werkster had zichzelf, dankzij het riante honorarium dat hij haar
betaalde, voor een paar weken op een Balinees strand geparkeerd.
Zijn kinderen
werkten gewoon.
Nou hoeft een
dag gevuld met ledigheid natuurlijk nog niet per se verloren te
zijn. Wist Schoonebeek uit ervaring. Je kon de krant lezen en het
cryptogram oplossen. Je kon stofzuigen, of het bed afhalen. Je kon
koffie zetten. Of meteen al met iets sterkers beginnen. Je kon een
appel eten. Je kon de kat verse brokjes geven. Of het beestje buiten
laten.
Maar Schoonebeek
deed niets van dat al. Hij kon niet kiezen. Nou verkeerde hij
weliswaar al een jaar of tien in de comfortabele positie dat hij ook
niet hoefde te kiezen, maar niet eerder drukte dit comfort hem zo
zwaar op de moede schouders. Die hij (uitsluitend voor de steun)
maar stevig tegen zijn matras gedrukt hield.
Hij tastte naar
het boek dat naast hem lag. De helaasheid der dingen. Op de
achterflap stond dat een grote Nederlandse krant de schrijver met
Louis Paul Boon had vergeleken. Wat Schoonebeek één ding duidelijk
maakte: de grote Nederlandse krant had er blijkbaar ook al geen idee
meer van, wie die Boon precies geweest was. Gelukkig voor de
schrijver. De wereld wil immers nieuwe talenten. En geen nieuwe
Boon. De oude is haar te lief.
Maar ook de
nieuwe talenten konden hem op deze vergeefse dag niet boeien. Hij
liet het boek uit zijn handen glijden en het viel op de grond. De
plek waar het landde, was risicovol: zo half onder het bed, waar het
nogal makkelijk vergeten kon worden. Het zou niet de eerste keer
zijn.
Schoonebeek
staarde naar het plafond en dacht even dat hij negen jaar was. Toen
kon hij zich ook zo lekker pretentieloos vervelen. Maar hij was geen
negen. Hij was volwassen tegen heug en meug. En de wereld verwachtte
daden (“ik zeg Daden”) van hem.
En daarom nam
hij de telefoon van het nachtkastje om een kennis te bellen. Dat
deden ze op de televisie ook altijd, als ze het niet meer wisten.
Maar in plaats
van de kennis kwam diens ingeblikte stem aan de lijn. Die hem
verzocht zijn naam en telefoonnummer te noemen. Dan beloofde hij zo
spoedig mogelijk terug te bellen.
Schoonebeek deed
braaf wat de ingeblikte stem van hem vroeg. Daarna legde hij de
telefoon terug op het nachtkastje en draaide zich op zijn linkerzij.
Vanaf dit moment zou hij het toestel niet meer uit het oog
verliezen. Want je weet maar nooit. |