INHOUD JAN DE JONG
HOME
SPECIAAL
AUTEURS
TEKSTEN
BRABANTS
AUDIO

CuBra

 

 

Kennis

“God schiep de dag en wij sleepten ons erdoorheen” had Schoonebeek net ergens in een boek gelezen. Het leek een tamelijk nauwkeurige omschrijving van zijn actuele gemoedstoestand. Behalve dan dat er niet echt iets was om zich doorheen te slepen.

Vrienden gaven al dagen niet thuis. De terrassen van de stad bleven angstig leeg. De werkster had zichzelf, dankzij het riante honorarium dat hij haar betaalde, voor een paar weken op een Balinees strand geparkeerd.

Zijn kinderen werkten gewoon.

Nou hoeft een dag gevuld met ledigheid natuurlijk nog niet per se verloren te zijn. Wist Schoonebeek uit ervaring. Je kon de krant lezen en het cryptogram oplossen. Je kon stofzuigen, of het bed afhalen. Je kon koffie zetten. Of meteen al met iets sterkers beginnen. Je kon een appel eten. Je kon de kat verse brokjes geven. Of het beestje buiten laten.

Maar Schoonebeek deed niets van dat al. Hij kon niet kiezen. Nou verkeerde hij weliswaar al een jaar of tien in de comfortabele positie dat hij ook niet hoefde te kiezen, maar niet eerder drukte dit comfort hem zo zwaar op de moede schouders. Die hij (uitsluitend voor de steun) maar stevig tegen zijn matras gedrukt hield.

Hij tastte naar het boek dat naast hem lag. De helaasheid der dingen. Op de achterflap stond dat een grote Nederlandse krant de schrijver met Louis Paul Boon had vergeleken. Wat Schoonebeek één ding duidelijk maakte: de grote Nederlandse krant had er blijkbaar ook al geen idee meer van, wie die Boon precies geweest was. Gelukkig voor de schrijver. De wereld wil immers nieuwe talenten. En geen nieuwe Boon. De oude is haar te lief.

Maar ook de nieuwe talenten konden hem op deze vergeefse dag niet boeien. Hij liet het boek uit zijn handen glijden en het viel op de grond. De plek waar het landde, was risicovol: zo half onder het bed, waar het nogal makkelijk vergeten kon worden. Het zou niet de eerste keer zijn.

Schoonebeek staarde naar het plafond en dacht even dat hij negen jaar was. Toen kon hij zich ook zo lekker pretentieloos vervelen. Maar hij was geen negen. Hij was volwassen tegen heug en meug. En de wereld verwachtte daden (“ik zeg Daden”) van hem.

En daarom nam hij de telefoon van het nachtkastje om een kennis te bellen. Dat deden ze op de televisie ook altijd, als ze het niet meer wisten.

Maar in plaats van de kennis kwam diens ingeblikte stem aan de lijn. Die hem verzocht zijn naam en telefoonnummer te noemen. Dan beloofde hij zo spoedig mogelijk terug te bellen.

Schoonebeek deed braaf wat de ingeblikte stem van hem vroeg. Daarna legde hij de telefoon terug op het nachtkastje en draaide zich op zijn linkerzij. Vanaf dit moment zou hij het toestel niet meer uit het oog verliezen. Want je weet maar nooit.