Laatste eer
Op de dag waarop
Schoonebeek de laatste eer moest gaan bewijzen, regende het –
precies zoals dat hoort in de literatuur. Schoonebeek keek dan ook
tevreden omhoog toen hij uit de taxi stapte die hem bij het
crematorium in Breda had afgeleverd.
“Mooi,” mompelde
hij.
De overledene
was een Brabantse schrijver die Schoonebeek eigenlijk alleen kende
van een paar voorlezingen in Tilburg (De Vorst, Zaal 16) waarna zij
telkenmale intens onderdoken bij Kandinsky.
En nu was ie er
dus niet meer. Zomaar op een ochtend ermee opgehouden. Het hart, hè.
Tja.
Schoonebeek was
gebeld door iemand van de krant, die hem verteld had dat er een
overlijdensbericht was aangeboden. En dat de naam van de bevriende
schrijver er in hoofdletters vermeld stond. Ja, en toen had
Schoonebeek die taxi maar besteld.
In de hal van de
uitvaarttempel was het een drukte van belang. Veel Bredaas volk, dus
niet dat Schoonebeek daar nou zo veel aan had. Maar goed. Hij was
hier voor de gesneuvelde vakbroeder en niet om een kennissenkring te
onderhouden. Er drentelde wat jong spul tussen de meute en er waren
relatief veel mannen. Mannen met buiken en open kragen. Zodat je je
er makkelijker een stuk in kon drinken. Vrienden van de schrijver,
begreep Schoonebeek.
In de aula klonk
muziek van Sting. Tenminste, dat hoorde hij fluisteren – dat het
Sting was.
En toen
verscheen de obligate man de Dela ten tonele die Schoonebeek en de
naasten van de overledene een warmhartig welkom bleek toe te dragen.
Met name zijn weduwen moesten genoemd worden. De schrijver had er
drie. En zijn kinderen. Ook drie. Van elke weduwe één.
Schoonebeek
zuchtte. Wat moest die man een moeilijk leven gekend hebben. Drie
vrouwen, die natuurlijk allemaal op zijn onderhoud zouden staan en
drie zonen van wie er nog eentje studeerde en dus handenvol geld
kostte. Je hart zou het voor minder begeven.
En hij dacht
terug aan zijn eigen kinderen. Die niet alleen alledrie keurig uit
één en dezelfde vrouw ontsproten waren, maar die bovendien steeds
braaf met hun studie begonnen zodra de voorganger er de brui aan
gegeven had. Kwestie van gezinsplanning.
Toen het laatste
kind op kamers ging had Schoonebeeks echtgenote hem langdurig
aangekeken. En hem tenslotte de dringende vraag gesteld, of hij dit
geen mooie gelegenheid vond om ook eens op zichzelf te gaan wonen.
Schoonebeek voelde het retorische karakter van de vraag indertijd
feilloos aan en betrok een etage aan de Spoorlaan.
Hoe zou dat bij
de schrijvende vriend gegaan zijn? Hadden de relaties elkaar ernstig
overlapt? Waren die kinderen min of meer even oud?
Een jongen
betrad het spreekgestoelte, of eerder een man eigenlijk. Zo tegen de
dertig, schatte Schoonebeek. Het was de oudste zoon. Die zijn vaders
weinig benijdenswaardige doopceel lichtte. De man was zo te horen
niet bijzonder onder de indruk van de verdienste van zijn verwekker.
Het falende huisvaderschap domineerde zijn overpeinzingen zozeer,
dat Schoonebeek zich afvroeg of de familie wel geweten had, dat de
schrijver ook schrééf. Het ging er in ieder geval niet over.
Ook de jongste
der weduwen, een blondine die zichtbaar jonger was dan de oudste
zoon, vermeed in haar snikkende betoog ’s mans wereldlijke
verdiensten.
Waarna
Schoonebeek een ogenblik vooruitpeinsde naar zijn eigen crematie.
“Een paar deuntjes van Mozart en een borrel toe,” zo had hij de
ceremonie ooit omschreven. Maar nu twijfelde hij of het zo wel zou
lopen. Wie zouden er allemaal willen spreken? Om op de valreep nog
guaw even hun gram te halen?
Hij huiverde.
En concentreerde
zich weer op een nieuw nummer van Sting. En bij het verlaten van de
aula, beende hij spoorslags het gebouw uit en belde zijn taxi.
En betoonde
zodoende zijn laatste eer door deze eenkennige familie te rug toe te
keren. Hij keek op zijn horloge. Het was drie uur. In Tilburg opende
Kandinsky zijn deuren. |