Lamskoteletjes
Schoonebeeks
broer is een beetje een sul. Echt zo iemand met de persoonlijkheid
en de diepgang van de natgeregende Telegraaf van gisteren:
hij verkondigt van tijd tot tijd wel iets, maar doorgaans is het
vluchtig en oppervlakkig en tegen de tijd dat hij het eindelijk
durft te opperen komt het er nog eens redelijk verwaterd uit ook.
Nee dan zijn
schoonzus. Die staat tenminste ergens voor. Weliswaar steeds voor
het verkeerde, maar goed. Het is beter dan niks, denkt Schoonebeek
maar. En hij leert er bovendien vrolijk zijn eigen lesjes van.
Zo is hij, sinds
zij volgeling is geworden van een club die de bevrijding van aaibare
mededieren nastreeft, een fervent liefhebber van lamskoteletjes. Het
vlees is lekker mals en als men er rode-wijnsaus of meegebakken
knoflook bij serveert kan zijn avond niet meer stuk. Alleen het
vooruitzicht dat hij binnenkort zijn schoonzus weer kan verhalen
over de verfijnde smaak van die kleine, mekkerende spring in ’t
velds, vermag de feestvreugde nog verhogen. Alsmede een flesje droge
witte wijn natuurlijk. Want Schoonebeek weet hoe het hoort: bij het
lam gods drinkt men géén duvel.
Dat gaat al
jaren goed. Steeds nieuwe lammetjes hebben hun weg langs
Schoonebeeks smaakpapillen gevonden. Tot wederzijds genoegen, zo
meende hij steeds.
Maar nu hebben
de lammeren dan toch terug geslagen.
Het gebeurde
toen hij des avonds in de keuken een tweede flesje bier ging halen
om de nacht mee in te zetten. De slokken smaken allemaal eender en
allemaal goed. Maar verderop in zijn lijf ging het mis. Het leek wel
of er niets meer bij kon!
Bezorgd liet
Schoonebeek zijn blik langs zijn middenrif dwalen. Zijn toch al niet
zo kinderachtige buik, leek wel een zware bovenbuurman te hebben:
zijn maag puilde zowat onder wijn ribben vandaan. En de laatste
slokken bier werden met een onverbiddelijk “vol is vol” welhaast de
toegang geweigerd. Het is dat Schoonebeek zo’n sterk karakter heeft,
anders had hij het halfvolle flesje gewoon laten staan. Maar toen
hij de laatste druppels bier met volharding naar binnen had gewerkt,
moest hij inenen toch een beetje aan die dikke man van Monty Python
denken. (Was het in The meaning of life?)
En hij besloot
de rust van het bed op te zoeken.
Wat geen goed
idee was. Want daardoor kreeg zijn maaginhoud opeens zicht op een
uitgang.
De verkeerde.
En hoewel hij
zich tien minuten later met een lege maag wederom te bed wilde
begeven, herhaalde het proces zich nog een keer of drie. Zonder
zichtbaar resultaat weliswaar, maar dat maakte de operatie alleen
maar pijnlijker.
Het werden een
droeve vierentwintig uur die volgden. Die Schoonebeek als een echte
man doorkwam: in bed en zich voortdurend beklagend.
Maar ja, in
Schoonebeeks leven is er niemand om zich onder dergelijke
omstandigheden tegen te beklagen. En daarom bekloeg hij zich in
stilte.
Pas laat in de
volgende middag waagde hij het om zijn dochter te bellen. Die
opgewekt meldde dat tante Jet juist op bezoek was – de
levensgevaarlijke schoonzus – die zich onmiddellijk bereid
verklaarde om wel even langs te komen.
En dat deed ze
nog ook.
Zodat
Schoonebeek, of liever de vaatdoek die hij nu was, een halfuurtje
later zijn symptomen voorlegde aan de Heks van de Riethoek.
‘Ik dacht al
zoiets,’ lachte de karonje opgewekt. ‘En ik heb ook iets voor je
meegebracht. Om je zinnen te verzetten.’ Waarop ze Schoonebeek een
tasje van de video-uitleen ter hand stelde. En waar Schoonebeek een
tikje bibberig een dvd uithaalde die The silence of the lambs
heette.
‘Hij moet wel
morgen terug hoor,’ sprak de pokdalige toverkol, voordat ze op haar
bezem stapte. |