Last in Leiden
Schoonebeek zou
er eens even helemaal uit gaan. Tilburg uit, dus. Zijn vrienden
weten hoe uitzonderlijk dit is. Schoonebeeks leven wordt immers al
decennialang begrensd door vier grote ringen. En dat is ruim
genomen. Hij kan zich de tijd niet herinneren dat hij zelfs maar in
de buurt van de Ringbaan Noord geweest is, bijvoorbeeld.
In 2007 is hij
precies drie keer in Breda geweest. Twee keer in Den Bosch en één
keer in Etten-Leur. En buiten Brabant? Naar Warhol in Amsterdam en
naar de surrealisten in Rotterdam. Hetgeen in Schoonebeeks beleving
uitstapjes van buitenproportioneel formaat zijn. Twee keer een halve
dag. En buiten Nederland hebben ze het echt het hele jaar zonder hem
moeten stellen. De laatste keer was een paar dagen Londen, jaren
geleden, omdat zijn zoon daar toen was. Hij schrikt er nog weleens
van wakker.
Omdat hij geen
carnavalsvierder is, legt hij zich doorgaans gedurende die dagen
geheel vrijwillig een strenge vorm van huisarrest op. Maar nu had
hij dan toch de stoute schoenen eens aangetrokken. En de trein naar
Leiden genomen. Alwaar, zo had hij vernomen, de binnenstad al zo’n
jaar of vijftien gesierd wordt door poëzie. Meer dan honderd
gedichten op gevels. En als je dan, net als Schoonebeek, onderhand
wel uitgekeken bent op die mus van Nick J. Swarth, dan was zo’n
besluit tot vlucht uit de stad snel genomen. Ter hoogte van Lage
Zwaluwe kreeg hij trouwens al wel een beetje spijt. Maar omdat hij
er de man niet naar is, om op zijn schreden te keren, hield hij
dapper vol en zat hij braaf de hele reis uit.
Leiden is een
mooie stad. Maar niet als het regent en stormt. En dat deed het niet
te zuinig. Daarom besloot hij na drie minuten lopen van het station
alvast maar eens te pauzeren in een café dat zich als ‘grand’
afficheerde. En waar ze na een werkelijk volmaakte kop koffie ook
nog eens een Duvel serveerden die uitstekend op temperatuur was. Het
was daar zo slecht nog niet.
Maar goed, de
plicht riep tenslotte dan toch. Hij kwam hier voor de poëzie. Langs
een winderig plein wandelde hij welgemoed een winkelstraat in die
zich in niets onderscheidde van de Heuvelstraat. Zelfde winkels,
zelfde onaangename tocht. De gedachte overviel hem, dat hij hier
volstrekt verkeerd was. Die gedichten stonden natuurlijk niet op de
gevels van de Dixons of de H&M. Hij zou eerder moeten zoeken in de
achterafstraatjes van het oude Leiden. Maar hoe kwam hij daar? En
belangrijker, hoe kwam hij daarna weer terug in de bewoonde wereld?
Er kwam nu, midden in die grote winkelstraat, al paniek opzetten bij
het idee te verdwalen. Hij herinnerde zich hoe hij ooit uren door de
steegjes van Den Bosch gezworven had, zonder ook maar ergens op iets
te stuiten dat een beetje op een doorgaande weg leek. Schoonebeek
stond stil. En neigde erg naar het besluit om maar weer terug naar
het station te lopen. Maar toen zag hij ineens dan toch die
pikzwarte zijgevel. Met die donkerblauwe letters. Er stond:
wij zullen het
leven op grootste wijze behandelen
zoals wij een
moordenaar behandelen onder ons.
ik houd niet van
kunst die sterft
in de mond van
de zeer geliefde dichter
nu Nyjinski dood
is moeten wij
voor alle
vensters bloemen zetten, want
zo alleen blijft
de schoonheid levend
wij willen een
handvol kinderen, wijn, en
een speelplaats
flink door de zon afgerost.
Was getekend
Hans Lodeizen.
Schoonebeek las
het gedicht drie keer. En toen nog drie keer. En hij voelde hoe zijn
jas zich vulde met vers regenwater. Maar hij voelde vooral mee met
Lodeizen. Die twee maanden nadat hij deze woorden aan het papier had
toevertrouwd, stierf aan leukemie. Want er is niets zo dodelijk als
leven, dacht hij er toen wel erg banaal achteraan. |