Lek
Schoonebeek
heeft al jaren een wasmachine. Waar hij erg tevreden over is. Dat
wil zeggen: van tijd tot tijd doet Schoonebeek een wasje en dat komt
er dan altijd natter en schoner uit dan het erin ging. Geen klachten
dus.
Tot drie dagen
geleden. Toen kwam er inenen een vieze plas onder het apparaat
vandaan.
Een lek.
In het begin was
Schoonebeek daar nog best een beetje opgetogen over. Voorzover hij
zich kon herinneren, was hij niet eerder de eigenaar van een heus
lek geweest. Maar bij de tweede wassing ging het hem al vervelen.
Zo’n lek gaf toch een hoop rompslomp. En daarom besloot hij de
witgoedleverancier maar eens te bellen.
‘Ik heb een lek
in mijn wasmachine,’ legde hij uit.
‘Welk merk is
het?’ vroeg de dealer.
‘Het lek?’ deed
Schoonebeek zijn best. ‘Ik heb geen flauw idee.’
De andere kant
zuchtte. En Schoonebeek begreep dat hij met andere informatie moest
komen. En liep met telefoon en al naar de badkamer.
‘Er staat AEG
op,’ deelde hij mee. ‘Is dat ergens een afkorting van?’
De winkelier had
geen idee. Maar beloofde wel dat hij een mannetje zou sturen.
En nu was dat
mannetje er dan.
‘Wanneer hebt u
de masjien voor het laatst schoongemaakt?’
Schoonebeek
dacht na. Schoongemaakt? Zo’n apparaat moet toch juist zelf iets
reinigen? Daar had hij toch niets mee van doen? Hij deed de monteur
kond van zijn overwegingen.
De monteur
lachte op een manier waarvan Schoonebeek meteen wist dat het
schamper was. En wees hem op waspoederklonten in een paar
onduidelijke leidingen. En Schoonebeek maar denken dat zeep nou
juist als belangrijkste eigenschap had dat het in water oploste en
dingen schoonmaakte.
‘Dit zit nou dus
allemaal vol met enzymen en bacteriën,’ doceerde de technicus. "En
die groeien maar door. Tot heel de masjien dicht zit.'
Schoonebeek deed
een stapje achteruit. Zijn wasmachine, eens een braaf en hardwerkend
toestel, leek nu ineens meer op een vuile bom. Zo’n ding waar
onverlaten ooit de metro van Tokio mee volpompten.
‘Kunt u de
machine niet meenemen?’ opperde Schoonebeek.
Maar daar kon de
monteur toch echt niet aan beginnen. Hij vroeg om een emmer en begon met
bakjes, slangetjes, trommels en roosters te manipuleren.
Schoonebeek trok
zich terug om een stukje te gaan schrijven voor zijn dagblad. En
daar dronk hij gewoontegetrouw wat bij. En nog wat. En nog.
Totdat op een
zeker moment de monteur ineens naast hem stond.
‘Het monster is
bedwongen. De aliens zijn uitgeroeid.’ Tenminste, dat verstond
Schoonebeek. En hij tikte de woorden braaf over.
Toen het stukje
af was, ging hij eens poolshoogte nemen in de badkamer. Waar de
waschine stond te glimmen. Met naast zich een emmertje met vieze
witte drab. De enzymen en bacteriën, begreep Schoonebeek. De aliens.
Schoonebeek
zuchtte. En nam het hengsel van de emmer voorzichtig tussen duim en
wijsvinger. Hij liep ermee de trap af, de deur uit en de straat op.
En twee deuren verder, bij die vermoeiende weduwe Van Dam, zette hij
het emmertje neer. Vlak voor de deur.
Niet te missen. |