Lente
En nou moet het
afgelopen zijn! Aldus sprak Schoonebeek zichzelf op zekere morgen
toe. Het had nu immers lang genoeg geduurd. En als hij nu de
knoop niet doorhakte, deed niemand het. Nee, zijn besluit
stond vast. Vanaf nu was het lente!
Hij keek eens
uit het raam en zag hoe een regenbui het plaveisel teisterde,
terwijl de gure wind een paar ongelukkigen over de Spoorlaan joeg.
Dat bestond dus met ingang van heden niet meer. Het voorjaar was
immers ingetreden? Nou dan.
De zon diende te
schijnen, de wind moest gaan liggen. De temperatuur had de twintig
graden te naderen. Jonge mensen in kleurige T-shirts die de stad
bevolkten.
Op zonnige
terrassen dronken heren goede bieren en dames koele wijnen. Er werd
gelachen en gedanst. Oude bekende die elkaar een winter lang niet
hadden gezien (of slechts weggedoken in gewatteerde kledij – wat
goed beschouwd hetzelfde is), begroetten elkander als na een lange
en niet ongevaarlijke reis. Afghaanse bommen en Australische branden
waren vergeten. De economische opleving hield gelijke tred met de
almaar warmere zonneschijn.
Jongens en
vogels floten. Meisjes zongen en lachten.
Schoonebeek
haalde een cd met Vivaldi-achtige lenteklanken uit de kast en schonk
zichzelf een ijskoude Duvel in. En een kwartiertje later nog een.
Toen besloot hij
om even te controleren of het wel werkte. Voorzichtig sloop hij naar
het raam. En gluurde de straat in. Een flauw zonnetje worstelde zich
een weg door wolken die langzaam maar zeker capituleerden. Een
meisje op de fiets kwam de hoek om. Ze droeg een lichtblauw bloesje
en een kort spijkerrokje. Schoonebeek knikte. Zo was het goed. Haar
regenjack en de zwarte wollen panty’s besloot hij op deze eerste
lentedag nog even door de vingers te zien. |