Meesterstuk
Sinds Anna
Enquist stelt Schoonebeek niet meer zulke bijzonder hoge eisen als
iemand roept dat hij een meesterstuk heeft geschreven. Een titel is
gauw bedacht. Maar van de week werd hij dan toch aangenaam getroffen
door een tweetal jonge auteurs met nog een flinke berg toekomst in
het verschiet. De jongeman schreef gedichten, zijn vrouwelijke
evenknie verhalen. Maar de twee hadden evengoed niks met elkaar te
maken.
Een jaar geleden
had de jongen al eens wat gedichten laten lezen, die Schoonebeek
destijds met veel gevoel voor diplomatie had geretourneerd. Maar de
jonge dichter had zich duidelijk gelaafd aan Schoonebeeks commentaar
dat er kort gezegd op neer kwam, dat als een mens niets te melden
had, hij dat ook niet in poëzie hoefde te doen. En nu kreeg hij
gedichten te lezen die de vrucht van alle kritiek hadden doen
ontkiemen. Misschien dat Schoonebeek er binnenkort toch eens iets
mee ging doen.
Bij de jonge
vrouw lag het een tikje anders. Schoonebeek wist al jaren dat zij
kon schrijven. En hoewel zij dat zelf misschien ook wel een beetje
vond, hield ze angstvallig alle boten af. “Onvoldragen”. “Te
fragmentarisch”. “Later misschien.” Zo angstvallig dat Schoonebeek
eigenlijk de hoop al goeddeels had opgegeven.
Maar nu kwam ze
dan eigener beweging met een verhaal dat hij mocht lezen. “Volstrekt
publicabel,” stelde Schoonebeek vast en stelde zijn gedeflateerde
definitie van het begrip Meesterstuk meteen maar even flink naar
boven bij. Daarna bracht hij zijn bevindingen fluks aan de
getalenteerde dame over.
“Stuur er zo nog
eens gauw eentje,” spoorde hij aan. “Dan gaan we daar een mooi
digitaal plaatje van maken.”
Des avonds,
tussen vrienden, bier en bitterballen, stak hij de loftrompet over
talent onder de jeugd en de toekomst van de vaderlandsche letteren.
Zij vrienden,
niet direct tot schreiens toe bewogen, poneerden wat banaliteiten
over gemakzuchtige jongeren, die alleen maar rondhingen en van hoed
noch rand wisten. Waarop Schoonebeek er een hautain zwijgen toe
deed.
En nog weer veel
later, in zijn leunstoel bij het raam, nam hij opnieuw het verhaal
van de jeugdige scribente ter hand en las het nog eens twee, drie,
vier keer door. Dat kon, want het verhaal was kort. Maar het
vervulde Schoonebeek niettemin met zo’n ontroering om deszelfs
schoonheid, dat hij daarna nog twee dagen dansend door het leven
ging. Maar wel alleen van binnen natuurlijk, want een lijfelijk
dansende Schoonebeek, dat was werkelijk geen gezicht. En dat wist
hij zelf ook. |