Nakermis
Een vage kennis uit een omliggend dorp
had Schoonebeek ooit eens ingewijd in het fenomeen van de nakermis.
(‘Naker-mis?’had Schoonebeek behoorlijk voorspelbaar geïnformeerd.)
Dat zich vooral zo eind oktober schijnt voor te doen. Bij de laatste
kermissen van het seizoen. Het is dan bijvoorbeeld van zondag tot
dinsdag kermis in zo’n negorij en in plaats dat de exploitanten
vervolgens hun biezen pakken, blijven ze nog een paar dagen
onverrichter zake staan. Om de zondag daarop nog één keer te
proberen hun laatste horloges, oliebollen, paling, zuurstokken en
teddyberen te slijten.
Nakermis.
Maar nu is het zomer. Augustus heeft
zojuist zijn intrede gedaan. En de stad is uitgestorven. Nee, dat
laatste is niet helemaal waar. Want de miljoenen kermisgangers
hebben zich dan wel in hun spelonken teruggetrokken, maar op de
Heuvel en het Piusplein is het een drukte van belang. Er wordt
geschroefd, getimmerd en gedemonteerd dat het een lieve lust is.
Kermisklanten en hun dagloners proberen vervaarlijke machinerieën zo
snel mogelijk in de daarvoor bestemde wagens te krijgen, teneinde
met het spul te vetrekken. (Waarheen? Naar elders.)
Omdat ook de aanpalende cafés driftig
aan het schoonmaken zijn, valt het Schoonebeek nog niet mee om
ergens een eerste kop koffie te bemachtigen. Maar ergens op het
Piusplein lukt het, op voorwaarde dat hij niet in de weg gaat zitten.
Schoonebeek neemt een zojuist opgetast stoeltje van de stapel. Zet
zich braaf in een hoekje. En begint een beetje in zijn koffie te
roeren. Recht vóór hem pakt een onduidelijk ballenspel zijn biezen,
terwijl op enige afstand een reuzenrad onttakeld wordt. Als erkend
anarchist en deconstructivist weet Schoonebeek het schouwspel wel te
waarderen.
“Jammer hè,” klinkt het dan opeens naast
hem. Daar staat een vegende horecamedewerker een moment voor
zichzelf te creëren.
“Ach,” gaat Schoonebeek even verzitten.
“Ik vind het wel iets hebben, die afbraak.”
“Van mij had het anders nog wel even
mogen duren,” ligt de obstinaat niet-vegende ober dwars. “Gezellig
toch, al die mensen?”
Nou zijn er twee Nederlandse woorden
waar Schoonebeek nogal makkelijk pukkeltjes van krijgt. Het ene is “gezellig”.
En het andere “mensen”. Alleen “lieve mensen” is dodelijker.
“Ik heb het anders niet zo op
gezelligheid,” lacht hij de ober vriendelijk toe.
Die bekijkt Schoonebeek alsof die
zojuist een seksuele voorkeur voor piepkleine jongetjes heeft
uitgesproken. “Hoe bedoelt u?” wil hij ten overvloede weten.
“Niet van gezelligheid. En over het
algemeen ook niet van mensen,”verduidelijkt Schoonebeek opgewekt.
De aangesprokene opent zijn mond en laat
hem dan weer langzaam dichtvallen. Dat doet hij drie keer. Dan
draait hij zich ontredderd om en gaat zo ver van Schoonebeek als
mogelijk is staan vegen.
Schoonebeek glimlacht vergenoegd, drinkt
zijn koffie en staat op. Om eens een pleintje verder te gaan kijken.
En hij geniet van zijn eigen mooie nakermis. |