Onderwijs
“Ik neem aan dat
jij nog steeds hetzelfde doet?” plaatste Schoonebeek meteen maar een
sneer, toen hij de oude collega weer eens tegen het lijf liep in een
Tilburgse boekwinkel.
“En ik vermoed
dat jij nog steeds alléén door het leven gaat?” pareerde de oude
collega bedreven. Waarna ze elkaar rechthartelijk de hand schudden.
“Maar ik meende
het wel een beetje hoor,” galmde Schoonebeek er op los toen ze een
handvol beleefdheden hadden uitgewisseld. “Het blijft immers
allemaal hetzelfde in het vak. Studenten die geen boeken willen
lezen. En die hun verplichte lijstjes met literaire stromingen
opdreunen. Waarna de docent zich het zweet van het voorhoofd wist en
opgelucht een 9 noteert.”
De oude collega
boog (naar het Schoonebeek scheen: deemoedig) het hoofd. Waarmee hij
een royale tweede aanvalsgolf over zich afriep.
“En dan klagen
ze in het onderwijs steen en been over hun leerlingetjes. Die al
lang niets meer van Boon, Hermans en Reve weten. Laat staan dat
Vestdijk of Couperus nog een belletje doen rinkelen.”
De oude collega
voelde waar de bui heen dreef. Maar deed er vooralsnog lijdzaam het
zwijgen toe.
“En dan komen
die leerlingen bij jou op de lerarenopleiding, alwaar ook niemand
hen op het bestaan van voornoemde auteurs wijst. Waarop jullie die
kinderen gediplomeerd terug naar hun oude school zenden.”
Schoonebeek haalde even diep adem voor een laatste fortissimo. “En
dan krijgen ze eens een leerling in de klas die hen bericht dat zo’n
schrijver nog wel te vinden is in huns vaders boekenkast. En dan
staan ze daar. De leraren Nederlands. Niets weten ze.” Waarna hij er
voor de zekerheid nog eens “Niets!” aan toevoegde. En hij vervolgde:
“Maar dat geeft niks. Want leerlingen mogen van de minister ook al
niet meer lezen. Een handvol boeken op de havo. En vooral niets van
vóór 1900. Stel je voor dat ze de kwetsbare kinderziel zouden
maltraiteren met een bescheiden vorm van historisch bewustzijn!”
Hierna sloeg hij op Mussolini-achtige wijze de armen over elkaar en
keek zijn opponent triomfantelijk aan.
“Ben je klaar?”
informeerde de oude collega vriendelijk.
Schoonebeek
knikte.
“Mag ik je er
dan op wijzen, dan er van alles aan de hand is in het onderwijs?”
Hetgeen hem op een hartgrondig “Ha!” kwam te staan. Maar de oude
collega liet zich niet uit het veld slaan. “Persoonlijk ben ik een
verteller,” sprak hij met enige eerbied voor zichzelf. “En ik leer
mijn studenten om ook te vertellen. Veel. En daarbij ook nog eens
ruimhartig uit de literatuur te citeren. Voordat leerlingen in de
vierde van de havo komen, moet het verhaal van Saidjah en Adinde ze
al bekend zijn. Gewoon omdat het ze voorgelezen is. Ze moeten weten
wie Sara Burgerhart is. En Van der Karbargenbok. Hun vingers moeten
koud worden als Anton Wachter voor de zoveelste keer de tas van Ina
Damman naar school zeult. En ze hebben gelachen om het gejammer van
vrouw Julocke, als haar mans teelballen ten slachtoffer vallen aan
een hysterische kater.”
“En gebeurt dat
ook?” klonk Schoonebeek inenen een stuk ingetogener.
De oude collega
deed alsof hij het antwoord een ogenblik in overweging nam.
“Eh, nee,” zei
hij toen. Maar voordat Schoonebeek de aanval kon heropenen, voegde
hij daar vlug nog wat aan toe. “Maar het zou zomaar kunnen
gebeuren, als die kinderen een leraar treffen die een beetje kan
vertellen.”
“Ja,” gaf
Schoonebeek toe. “Ze moeten wel kunnen vertellen.”
“En ze moeten de
goeie verhalen kennen. En die ze leren dan weer van mij. Ik doe
eigenlijk niets anders dan mooie verhalen vertellen.”
“Ja, dat deed je
vroeger ook al,” herinnerde Schoonebeek zich. “Dus je doet in feite
nog steeds hetzelfde.”
Hetgeen de oude
collega beaamde. “En jij? Nog steeds alleen?” krabde hij nog eens
lekker op de plek waar hij een oude wond vermoedde. |