Ontploffing
Alle vaderlandse
weermannen hadden er ruim van te voren voor gewaarschuwd. De
ontploffing.
‘Vandaag en
morgen is het vochtig weer met lage temperaturen, maar kijk eens
naar die lijn hier. In het weekend wordt het droog en warm. Heerlijk
zomerweer. Alleen voor mensen die last hebben van hooikoorts in het
dan niet zo best, want na deze natte week zal er een explosie van
pollen plaatsvinden.’
Ach.
Schoonebeek
moest inenen heel erg aan een heel goede, maar zeer voormalige
vriendin denken. Bij elk zomers buitje, schudde die schat haar van
meelij vervulde hoofd en sprak: ‘Wat erg voor die mensen op de
camping’. De eerste keer dat Schoonebeek dit hoorde, zocht hij nog
naar de ironische bedoeling achter deze uitspraak. Maar die was er
niet. Waarop hij hem maar op het conto van haar liefde voor de
mensheid als geheel schreef.
Vanaf de
twaalfde keer ging het hem ergeren. Hoezo mensen op de camping? Die
zaten daar toch zeker uit vrije wil? Laat ze lekker natregenen! Wat?
Laat ze gewoon van die camping afspoelen. Het was toch al een
bijzonder onesthetisch volkje dat zich daar ophield. Te dikke mensen
in te strakke hempjes. Die doorgaans nog geen schilderij van Jorn
van een gedicht van Claus konden onderscheiden. Een fikse bui erover
en doortrekken, zo dacht hij erover.
Het is achteraf
niet helemaal vast te stellen of deze botsing der culturen de
oorzaak van de onvermijdelijke scheiding was. Maar dat ie niet heeft
bijgedragen tot de bestendiging van de relatie, moge duidelijk zijn.
En toch denkt
Schoonebeek van tijd tot tijd nog met een gevoel van weemoed aan
haar. Zoals nu. Ze had zich ongetwijfeld bezorgd uitgelaten over die
arme mensen met allergie. Waarop Schoonebeek had gemompeld dat die
mensen dan toch lekker binnen konden blijven. Was wel zo fris voor
de rest van de beschaafde wereld. Hoefde je je niet voortdurend door
dat snotterende volk omgeven te weten.
Maar omdat die
eermaals lieve vriendin er nou eenmaal niet meer was, nam hij het
hele rollenspelletje maar voor zijn rekening.
‘Ocharm die
mensen met hooikoorts,’ probeerde hij haar zoete tonen enigszins te
benaderen. Waarna het leuke deel van de conversatie volgde:
‘Viezeriken zijn het, met hun getraan en gehoest. Je zou er potdomme
zelf allergisch van worden!. Gauw opsluiten in hun eigen huisjes en
laat dan de zomer maar komen.’
En de zomer
kwam. Het is nu dinsdag en Schoonebeek ligt al vier dagen ziek in
bed. Hoestend en proestend, met keelpijn, hoofdpijn, zware benen en
brandende ogen. Glaasje water naast zich en tot de strot gevuld met
paracetamol en citirizine. Het is niet eerlijk.
Zeven jaar
geleden had Schoonebeek voor het laatst last van hooikoorts – en dan
nog slechts een beetje. In de zomer van 2000 bevond hij zich door
onvoorziene omstandigheden plotsklaps in het buitengebied. En
herkende die geur uit zijn jeugd. Gras. Had hij jarenlang niet
geroken. Waarop hij vaststelde dat hooikoorts blijkbaar te
overwinnen was. Als een mens maar een sterk karakter had en echt
wilde.
En dan nu dit.
Het zijn van die momenten waarop Schoonebeek ernstig vermoedt dat er
toch een God bestaat. En dat Hij, indachtig de woorden van Karel van
het Reve, buitengewoon kleinzielig is. |