INHOUD JAN DE JONG
HOME
SPECIAAL
AUTEURS
TEKSTEN
BRABANTS
AUDIO

CuBra

 

Ontploffing

Alle vaderlandse weermannen hadden er ruim van te voren voor gewaarschuwd. De ontploffing.

‘Vandaag en morgen is het vochtig weer met lage temperaturen, maar kijk eens naar die lijn hier. In het weekend wordt het droog en warm. Heerlijk zomerweer. Alleen voor mensen die last hebben van hooikoorts in het dan niet zo best, want na deze natte week zal er een explosie van pollen plaatsvinden.’

Ach.

Schoonebeek moest inenen heel erg aan een heel goede, maar zeer voormalige vriendin denken. Bij elk zomers buitje, schudde die schat haar van meelij vervulde hoofd en sprak: ‘Wat erg voor die mensen op de camping’. De eerste keer dat Schoonebeek dit hoorde, zocht hij nog naar de ironische bedoeling achter deze uitspraak. Maar die was er niet. Waarop hij hem maar op het conto van haar liefde voor de mensheid als geheel schreef.

Vanaf de twaalfde keer ging het hem ergeren. Hoezo mensen op de camping? Die zaten daar toch zeker uit vrije wil? Laat ze lekker natregenen! Wat? Laat ze gewoon van die camping afspoelen. Het was toch al een bijzonder onesthetisch volkje dat zich daar ophield. Te dikke mensen in te strakke hempjes. Die doorgaans nog geen schilderij van Jorn van een gedicht van Claus konden onderscheiden. Een fikse bui erover en doortrekken, zo dacht hij erover.

Het is achteraf niet helemaal vast te stellen of deze botsing der culturen de oorzaak van de onvermijdelijke scheiding was. Maar dat ie niet heeft bijgedragen tot de bestendiging van de relatie, moge duidelijk zijn.

En toch denkt Schoonebeek van tijd tot tijd nog met een gevoel van weemoed aan haar. Zoals nu. Ze had zich ongetwijfeld bezorgd uitgelaten over die arme mensen met allergie. Waarop Schoonebeek had gemompeld dat die mensen dan toch lekker binnen konden blijven. Was wel zo fris voor de rest van de beschaafde wereld. Hoefde je je niet voortdurend door dat snotterende volk omgeven te weten.

Maar omdat die eermaals lieve vriendin er nou eenmaal niet meer was, nam hij het hele rollenspelletje maar voor zijn rekening.

‘Ocharm die mensen met hooikoorts,’ probeerde hij haar zoete tonen enigszins te benaderen. Waarna het leuke deel van de conversatie volgde: ‘Viezeriken zijn het, met hun getraan en gehoest. Je zou er potdomme zelf allergisch van worden!. Gauw opsluiten in hun eigen huisjes en laat dan de zomer maar komen.’

En de zomer kwam. Het is nu dinsdag en Schoonebeek ligt al vier dagen ziek in bed. Hoestend en proestend, met keelpijn, hoofdpijn, zware benen en brandende ogen. Glaasje water naast zich en tot de strot gevuld met paracetamol en citirizine. Het is niet eerlijk.

Zeven jaar geleden had Schoonebeek voor het laatst last van hooikoorts – en dan nog slechts een beetje. In de zomer van 2000 bevond hij zich door onvoorziene omstandigheden plotsklaps in het buitengebied. En herkende die geur uit zijn jeugd. Gras. Had hij jarenlang niet geroken. Waarop hij vaststelde dat hooikoorts blijkbaar te overwinnen was. Als een mens maar een sterk karakter had en echt wilde.

En dan nu dit. Het zijn van die momenten waarop Schoonebeek ernstig vermoedt dat er toch een God bestaat. En dat Hij, indachtig de woorden van Karel van het Reve, buitengewoon kleinzielig is.