INHOUD JAN DE JONG
HOME
SPECIAAL
AUTEURS
TEKSTEN
BRABANTS
AUDIO

CuBra

 

Oorlogspad

De man was duidelijk op een veldslag uit. Het liefst had hij de hele kroeg over zich heen gekregen. Om daar dan een paar knappe verwondingen aan over te houden. In het ziekenhuis zouden zijn bewonderende vrienden watertandend zijn hechtingen tellen.

“Ze hebben je flink te grazen genomen,” zou er eentje opperen.

Waarna hij zijn meest superieure glimlach zou opzetten. “Nee, dan had je die anderen moeten zien!”

‘Waren ze met velen?”

“God ja, die hele kroeg zo’n beetje. Al gauw een mannetje of twintig toch.”

“En hoe is het daar nu mee?”

“Ik geloof dat de jongen die er het minst slecht aan toe was, vanaf morgen heel misschien weer wat bezoek mag ontvangen. Op voorwaarde dat ze stil zijn en niet langer dan vijf minuten blijven.”

Ja, zoiets leek hem prachtig.

Alleen, in Schoonebeeks stamkroeg zijn ze niet zo van het matten. Dus toen de man zijn mouwen oprolde teneinde een veelkleurige tatoeage aan het schemerlicht te bloot te stellen, raakte er niemand verontrust. En toen hij een ouder heertje een disproportionele duwt tegen de schouder gaf, schoof die heer gewoon een metertje opzij. In de veronderstelling dat er iemand langs wilde. En dat de kracht achter de duw op niets anders dan een misverstand kon berusten. “Pardon,” mompelde hij zelfs min of meer op de automatische piloot.

De getatoeëerde stadgenoot leek een ogenblik uit het veld geslagen. Hij had alle reacties zorgvuldig ingecalculeerd, behalve géén reactie.

Wat nu?

Hij keek eens rond en zijn oog viel op Schoonebeek. Die was juist uiterst geconcentreerd bezig met een flesje Duvel in een bijbehorend glas te gieten. Een werkje dat, zoals kenners weten, enig vakmanschap vereist. De ruziezoeker stapte kordaat op Schoonebeek af en wipte met een handige polsbeweging het nog halfvolle flesje uit diens linkerhand. Het spatte met veel vertoon van schuim tussen de beide heren uiteen op de houten vloer.

Schoonebeek was zeer ontdaan. Maar voordat hij zijn belager om opheldering kon vragen, beet deze hem toe: “Kun je niet uitkijken, lul! Mijn hele broek onder het bier. Dat wordt dokken, eikel.”

“Maar…” begon Schoonebeek aan iets wat tot een tegenwerping had moeten uitgroeien. Bij de man was echter de maat vol. Hij gaf Schoonebeek een forse duw, waardoor die zich lelijk tegen een tafeltje stootte. “Wat? Nog slaan ook?” bulderde de agressor.

De man balde nu demonstratief beide vuisten. En terwijl Schoonebeek de zeer nabije toekomst inenen toch wel erg somber begon in te zien, tikte het oudere heertje de woeste krijger beleefd op de schouder.

“Mijnheer,” sprak het heertje. “U vergist zich. Het was niet de heer Schoonebeek die het contact tussen u beiden veroorzaakte.”

“Wat mot jij nou, garnaal?” informeerde de wilde Tilburger verbaasd.

“Ik moet niets,” repliceerde het heertje met een glimlach. “Ik wil u alleen graag op de hoogte stellen van mijn observaties. Maar wist u tussen haakjes dat garnalen familie zijn van de spinnen?”

“Ga wég. Eerlijk?” ging het de kroegenverwoester ineens allemaal veel te snel. Observaties, haakjes en garnalen waren even te veel van het goede. Maar voordat hij er verder nog iets op wist te zeggen, mengde een derde heer zich in het gesprek.

“Ik ben toch bang dat u zich vergist,” voegde die derde het heertje vriendelijk toe. “Schorpioenen zijn familie van spinnen. Maar garnalen daarentegen…”

“Maar nee,” fluisterde nu een verlegen dame. “Garnalen hebben toch wel…”

Waarop de oorlogszuchtige hoofdschuddend het etablissement verliet.

En Schoonebeek moest glimlachend aan die Engelse ober denken, over wie hij weleens gelezen had. De man wees een onbeschaafde en beledigende klant zijn plaats met de woorden: “My position, sir, does not allow me to argue with you. But if it ever came to a choice of weapons, I should choose grammar.”

Maar intussen had hij wel dringend een verse Duvel nodig.