Oude collega
En zo vond
Schoonebeek zichzelf terug op de trappen van een Goirles
verpleeghuis (fles kruidenbitter in een plastic tas) teneinde de
oude collega te bezoeken. Want die had het niet getroffen. Zo’n
anderhalf jaar geleden had een lelijke uitglijder op het stenen
trapje voor zijn huis de man een onaangename dwarslaesie bezorgd. En
sedert een paar maanden weerhield een vervelende doorzitwond hem van
elke andere houding dan platliggen. Zo wilde Schoonebeek niet oud
worden.
En de oude
collega ongetwijfeld ook niet, al deed hij wel zijn best om
Schoonebeek zo goed mogelijk op te beuren.
“Wat doe je
zoal?” betrapte Schoonebeek zich al na een paar minuten op zo’n
vraag waar een mens al spijt van heeft terwijl de woorden nog naar
buiten rollen. Want wat doet iemand wiens uitzicht uit een paar
vierkante meter plafond bestaat?
Maar dat bleek
mee te vallen. Middels vernuftige constructies van kussentjes en
plankjes kon de oude collega zijn laptop heel handig onder
handbereik krijgen. Zodat hij verder kon werken aan zijn vertaling
van Ovidius.
“Ovidius,”
echode Schoonebeek alsof het de gewoonste zaak van de wereld betrof.
Maar voordat hij verder kon vragen voer de oude collega gedreven
voort. En meldde dat hij in een leesgroep zat met verschillende
classici. En zij lazen en bespraken momenteel het complete oeuvre
van de grote Romein.
Schoonebeek keek
eens zuinigjes naar het antidoorligbed van de oude collega en hij
voelde een bundeltje vragen opkomen dat hij met alle geweld poogde
terug te duwen naar waar het vandaan kwam. Hij had zich de moeite
kunnen besparen. Want de antwoorden kwamen toch wel. De oude collega
had de gewoonte opgevat om de andere classici met een
rolstoeldeeltaxi op te zoeken. En nu dat niet meer kon, kwamen de
heren gewoon naar hem toe. Om zich rond het bed te scharen en
Ovidius te lezen.
Schoonebeek
sloot een tel of drie zijn ogen en speelde het tafereel in stilte
af. Hij merkte dat het hem wel wat deed. Een mens zou om minder
ontroerd raken.
“Ken je Esther
nog?” informeerde de oude collega plotsklaps.
Esther? Het
bleek om een studente te gaan die nog ergens diep in de krochten van
Schoonebeeks herinnering rondwaarde. De oude collega had een verser
beeld van haar.
“Die komt mij
elke dinsdagmiddag opzoeken. En dan doet ze ook boodschappen voor
me.” In de oude collegastem klonk trots door. Dat had hij dan toch
maar voor elkaar.
En Schoonebeek
verzonk in een peilloos diep peinzen. Over twintig jaar was hij net
zo oud als de oude collega was. Hij stelde zich een ogenblik voor
dat hij dan ook aan het bed gekluisterd was. En hij zocht wanhopig
zijn interne harde schijf af naar voormalige studentes die dan zijn
boodschapjes zouden komen doen. Of voormalige buurmeisjes. Of zelfs
naaste familieleden. Tevergeefs.
Hij verwijderde
een zeer zelfmedelijdend traantje en keek de trotse oude collega
aan.
Bofkont, dacht
hij.
Maar dat durfde
hij niet hardop te zeggen. |