INHOUD JAN DE JONG
HOME
SPECIAAL
AUTEURS
TEKSTEN
BRABANTS
AUDIO

CuBra

 

Oude collega

En zo vond Schoonebeek zichzelf terug op de trappen van een Goirles verpleeghuis (fles kruidenbitter in een plastic tas) teneinde de oude collega te bezoeken. Want die had het niet getroffen. Zo’n anderhalf jaar geleden had een lelijke uitglijder op het stenen trapje voor zijn huis de man een onaangename dwarslaesie bezorgd. En sedert een paar maanden weerhield een vervelende doorzitwond hem van elke andere houding dan platliggen. Zo wilde Schoonebeek niet oud worden.

En de oude collega ongetwijfeld ook niet, al deed hij wel zijn best om Schoonebeek zo goed mogelijk op te beuren.

“Wat doe je zoal?” betrapte Schoonebeek zich al na een paar minuten op zo’n vraag waar een mens al spijt van heeft terwijl de woorden nog naar buiten rollen. Want wat doet iemand wiens uitzicht uit een paar vierkante meter plafond bestaat?

Maar dat bleek mee te vallen. Middels vernuftige constructies van kussentjes en plankjes kon de oude collega zijn laptop heel handig onder handbereik krijgen. Zodat hij verder kon werken aan zijn vertaling van Ovidius.

“Ovidius,” echode Schoonebeek alsof het de gewoonste zaak van de wereld betrof. Maar voordat hij verder kon vragen voer de oude collega gedreven voort. En meldde dat hij in een leesgroep zat met verschillende classici. En zij lazen en bespraken momenteel het complete oeuvre van de grote Romein.

Schoonebeek keek eens zuinigjes naar het antidoorligbed van de oude collega en hij voelde een bundeltje vragen opkomen dat hij met alle geweld poogde terug te duwen naar waar het vandaan kwam. Hij had zich de moeite kunnen besparen. Want de antwoorden kwamen toch wel. De oude collega had de gewoonte opgevat om de andere classici met een rolstoeldeeltaxi op te zoeken. En nu dat niet meer kon, kwamen de heren gewoon naar hem toe. Om zich rond het bed te scharen en Ovidius te lezen.

Schoonebeek sloot een tel of drie zijn ogen en speelde het tafereel in stilte af. Hij merkte dat het hem wel wat deed. Een mens zou om minder ontroerd raken.

“Ken je Esther nog?” informeerde de oude collega plotsklaps.

Esther? Het bleek om een studente te gaan die nog ergens diep in de krochten van Schoonebeeks herinnering rondwaarde. De oude collega had een verser beeld van haar.

“Die komt mij elke dinsdagmiddag opzoeken. En dan doet ze ook boodschappen voor me.” In de oude collegastem klonk trots door. Dat had hij dan toch maar voor elkaar.

En Schoonebeek verzonk in een peilloos diep peinzen. Over twintig jaar was hij net zo oud als de oude collega was. Hij stelde zich een ogenblik voor dat hij dan ook aan het bed gekluisterd was. En hij zocht wanhopig zijn interne harde schijf af naar voormalige studentes die dan zijn boodschapjes zouden komen doen. Of voormalige buurmeisjes. Of zelfs naaste familieleden. Tevergeefs.

Hij verwijderde een zeer zelfmedelijdend traantje en keek de trotse oude collega aan.

Bofkont, dacht hij.

Maar dat durfde hij niet hardop te zeggen.