Boem! Paukeslag
Toen Schoonebeek
nog een Schoonebeekje was, had hij een heus trommeltje. Niet zomaar
zo’n blikken ding waar de meeste kinderen mee liepen, maar een echt.
Met een vel dat je aan kon spannen met vleugelmoeren aan de
zijkanten. Met dat trommeltje marcheerde Schoonebeekje door de
straten rond de Besterd. Dat hij daarbij veel lawaai maakte, zij hem
vergeven: hij was pas vier.
Van zijn moeder
had hij het consigne gekregen niet te ver uit de buurt gaan, maar
ja, de ware kunst laat zich niet breidelen. Dus toen er op een mooie
dag twee vakbroeders door de wijk trokken, de ene met een saxofoon
en de ander met een accordeon, verrijkte Schoonebeekje het
gezelschap alras met enkele goedgeplaatste klappen. Boem! Paukeslag!
De beide muzikanten hadden blijkbaar wel lol in het drummende
ventje, want zij knikten hem van tijd tot eens vriendelijk toe. Het
opgehaalde geld deelden zij niet met hem, maar dat deerde
Schoonebeekje niet. Voor hem gold nog het l’art pour l’art als
heersend kunstprincipe.
En het trio trok verder en voort.
Toen de twee
musici even de inwendige mens wensten te versterken bij Voskens,
waar je in die tijd alleen nog maar een hardgekookt ei kon eten,
wachtte Schoonebeekje geduldig op de stoep totdat de
muziekuitvoeringen zouden worden hervat. Zijn geduld werd op de
proef gesteld. Waarschijnlijk niet eens vanwege de grote hoeveelheid
eieren die de mannen binnen nuttigden, maar vooral omdat ook toen
het bier er al best was.
Hoelang
Schoonebeekje daar buiten in de voorjaarszon heeft gezeten, kon hij
achteraf niet meer becijferen. Hij slechtte de uren met dagdromen
over een muzikale carrière. En dan vliegt de tijd. Hij weet alleen
nog hoe hij wreed in zijn overpeinzingen werd gestoord, toen een
volwassen hand hem onverwachts bij de bovenarm greep.
Het was zijn
moeder. Die hem haar eigen ongerustheid verweet en hem sommeerde mee
naar huis te komen. Schoonebeekje tekende luidkeels protest aan. Er
moest immers nog gemusiceerd worden. Het gaf, zo poogde hij te
betogen, geen pas om het trio nu, aan de vooravond van een
flonkerende loopbaan, in de steek te laten.
Maar ja, moeders
krijgen natuurlijk toch altijd hun zin.
Afgelopen week
vertelde Schoonebeek dit verhaal aan een Tilburgse dichter, die zich
ernstig zorgen maakte over de komende boekenweek. 's Mans poëzie kende
vele kwaliteiten, maar muzikale intertextualiteit behoorde daar
niet toe. Hetgeen de dichter voor deze gelegenheid zeer verdroot.
“Ik heb nog geen
enkele uitnodiging ontvangen,” somberde de dichter.
“Ach,” oreerde
Schoonebeek opgewekt. “Iederéén heeft toch wel iets met muziek.”
Waarna hij bovenstaand verhaal liet volgen. Maar de dichter werd er
niet opgewekt van – wat voor dichters nog zo slecht niet is.
“Nee,” sprak
hij. “Ik heb zelfs geen trommeltje gehad.”
“Als je wilt,
mag je het mijne wel lenen,” bood Schoonebeek royaal aan.
“Heb je dat dan
nog?” vroeg de dichter verwonderd.
“Het trommeltje
niet,” glimlachte Schoonebeek. “Maar het verhaal wel. Dus…”
De zaak was snel
beklonken.
En als u komende
week een dichter zijn muzikale jeugdherinneringen hoort ophalen met
een verhaal over een trommeltje, dan weet u van de hoed en de
rand. |