Jan de
Jong
Schoonebeek
________________________________
Roel en Bep
Was Gerrit
Achterberg nou verliefd op de 40-jarige Roel van Es, toen hij haar
in een vlaag van weet-ik-wat vermoordde? Of was hij stapelverliefd
op haar 16-jarige dochter Bep toen hij haar verwondde (en en passent
de moeder om zeep hielp)?
Waar sommige
heren zich 72 jaar naar dato al niet druk om kunnen maken. Toch
loopt de woordenwisseling flink op. En het is louter te danken aan
het glas Duvel dat beide heren in hun hand houden, dat zij niet
woest met de armen gaan zwaaien.
Van Lunteren
houdt vast aan de officiële lezing: Achterberg was verliefd op Roel,
had zich ontkleed op bed geïnstalleerd toen hij verwachtte dat de
hospita zijn ontbijtje op zijn kamer zou brengen en raakte geheel in
de war toen in plaats van haar moeder plotsklaps de dochter aan zijn
bed verscheen, die dan ook nog eens hysterisch begon te gillen,
waarna moeder de trap op kwam hollen – waarop de fatale schoten
volgden.
Maar Schoonebeek
heeft het nooit zo op officiële lezingen. Indachtig de
gedichtencyclus ‘Zestien’ (van het meisje van zestien zijn dit de
borsten) meent hij dat Achterberg het jonge ontluikende vlees
verre verkoos boven het afgetobde vel van de moeder. Veertig was
natuurlijk al best oud in 1937. En dat terwijl de dichter zelf nog
slechts 32 jaren telde. Nee, het moet die dochter geweest zijn.
‘Officiële
lezingen zijn er niet voor niets,’ bezweert Van Lunteren hem echter.
‘Die liefde voor Roel belijdt Achterberg zelfs in zijn bekentenis
aan de politie!’ Waarna hij triomfantelijk een slok neemt.
‘Ha,
Achterberg,’ sneert Schoonebeek evenwel. ‘Kun je je nog een
onbetrouwbaarder bron voorstellen, mijn waarde?’ Ook Schoonebeek
neemt een slok en vervolgt: ‘Hij heeft Roel natuurlijk gepaaid om in
de buurt van Bep te kunnen zijn. Ook voor de oorlog kon je nog niet
zo eenvoudig voor je liefde voor zo’n kind uitkomen. Nee, mijn
besluit staat vast: hij verwachtte de dochter op zijn kamer en
meende haar te vertederen met zijn kennelijk in opgewonden staat
verkerende mannenlijf. Waarschijnlijk was hij hoogstverbaasd toen
het meisje, in plaats van zich liefdevol naast hem neer te vlijen,
om haar moeder begon te roepen.’
‘Nee, nee, nee,’
sputtert Van Lunteren tegen. ‘Je kunt veel van Achterberg zeggen,
maar hij was geen pedofiel. Qua liefde zocht hij veel meer het
moederlijk van Roel. Hij heeft het meisje niet gegrepen, maar haar
juist weggeduwd toen zij zo luidruchtig op zijn naaktheid
reageerde.’
Aan het tafeltje
naast hen zitten een jonge jongen en een jong meisje iets met dode
vis te eten. Het gesprek van die twee luidruchtige heren lijkt hen
eerst nog volledig te ontgaan.
Totdat het
meisje Van Lunteren aankijkt en beleefd informeert: ‘Mijnheer, heeft
u het over die zwemleraar uit Den Bosch? Die heeft toch niemand
vermoord?’
Even kijken de
twee mannen elkaar aan. Dan stelt Schoonebeek het kind gerust: ‘Nee
hoor. We hebben het over Gerrit Achterberg. Die heeft in 1937 een
vrouw vermo…’
‘Zo lang
geleden?’ klinkt het wicht verbaasd. ‘En loopt hij nou nog steeds
vrij rond?’ En hoofdschuddend over het wederom zo ernstig falende
justitiële apparaat in Nederland vervolgen zij zwijgend de maaltijd. |